Online wordt de vraag wel eens gesteld, onder een foto. Wat is dit? Meestal volgt het antwoord vrij snel en gaat het om een niet zo courant gebruiksvoorwerp of om een onderdeel daarvan. Weg vraagteken.
Weg mysterie. Ooit vond ik op straat een goudkleurig, vreemd gevormd voorwerp met een schroefje erin. Geen idee wat het was. Ik koesterde het onbekende en hield het jaren in mijn zak. Niemand weet, niemand weet… Repelsteeltje als ding. Ik besloot zelfs een verzameling aan te leggen van onbekende dingen, maar groeien deed die niet. De drang om te weten is meestal groter dan het genoegen van een mysterie. Nut. Doel. Bedoeling. Er is niet aan te ontsnappen. Alleen kunstwerken mogen soms onduidelijk blijven, maar zodra je weet dat iets kunst is, is het eigenlijk ook kaltgestellt. Weg vraagteken.
Een goede kandidaat voor ongewisheid kwam meer dan een eeuw geleden uit Griekenland. Een sponsduiker kwam op een dag in 1900 boven water met een bronzen arm in zijn armen. Hij was op de bodem van de zee bij het eiland Antikythera op een scheepswrak gestuit. Het bleek later om een boot te gaan die zo’n tweeduizend jaar geleden luxe goederen vervoerde over de Middellandse Zee. De prachtigste beelden kwamen naar de oppervlakte, van brons en van marmer, naast munten, juwelen, glas, een zwaard en een lier. Tot zover niets bijzonders; meer van hetzelfde, al was dat meer van uitzonderlijke kwaliteit; de bronzen jongen die in het wrak werd gevonden geldt nu als een van de meesterwerken van antieke beeldhouwkunst. Maar een onooglijke verkalkte klomp brons bleek uiteindelijk de grootste vondst: het mechanisme van Antikythera. Lang was alleen duidelijk dat dit een apparaat was, maar niet waarvoor het diende. Heerlijk. Was het een kompas? Een soort kalender? Een klok? Een tijdmachine? Een vraagteken?
Een deel van het mechanisme van Antikythera. Foto CARDIFF UNIVERSITY/ EPA
Die gezegende onzekerheid duurde een halve eeuw. Nu staat het ding te boek als de eerste computer of de eerste analoge computer, een machine waarmee dankzij in elkaar grijpende tandwielen en wijzerplaten allerlei tijdsberekeningen kunnen worden uitgevoerd. Het mechanisme kan bijvoorbeeld aangeven wanneer de volgende Olympische Spelen zijn of wanneer er weer een zonsverduistering is te verwachten. Het nog ontbrekende deel van dit model van de kosmos bevatte waarschijnlijk een planetarium, dat de posities van de toen bekende planeten op een bepaalde datum kon weergeven. Knap zijn de mensen die het apparaat, waar er in de oudheid waarschijnlijk meer van zijn geweest, hebben gemaakt, knap de geleerden die de geheimen ervan hebben ontrafeld. Respect! Maar ook: klaar! Volgende…
Dodecaëder
Meten is weten, maar met dat weten gaat ook iets verloren. De gloed van het raadsel. De vergeefse hoop, maar toch – hoop – dat 1 en 1 toch een keer niet 2 is. Het mooiste cadeau is het cadeau dat nog niet is uitgepakt.
Dodecahedron to the rescue! Gelukkig is er nog de Romeinse of Gallo-Romeinse dodecaëder. De eerste werd in 1739 gevonden bij Ashford in Engeland, de meest recente in 2023 bij Norton Disney, ook in Engeland. Daartussen zijn 130 van deze meestal uit brons gegoten voorwerpen gevonden, waarvan enkele in Nederland. De twaalf vlakken zijn vijfhoekig en in het midden zit een in grootte variërend gat. Op de snijpunten van de hoeken zitten kleine bolletjes. De voorwerpen zijn zo groot als een pingpong- of tennisbal of iets daartussen in. Het brons is soms nog met ingesneden cirkels versierd.
?
Niemand weet wat deze twaalfvlakken zijn en waarvoor ze gediend hebben. De blindedarm onder de voorwerpen. Ze zijn allemaal gevonden ten noorden van de Alpen en gemaakt in de eerste vier eeuwen van deze jaartelling. Er zijn inmiddels meer dan zestig theorieën bedacht die de dodecaëder moeten verklaren. Is het een meetinstrument? Een handschoenenbreier? Een zonnewijzer? Een ringmeter? Een kaarsenhouder? Een parfumverdamper? Een dobbelsteen? Een kikkererwtengroottemeter? Een onderdeel van een waterpistool? Een touwoproller? Een meesterproef voor bronsgieters? Een kruisboogvizier? Een deurbelhouder? Een astronomisch instrument dat bepaalt wanneer je moet zaaien?
Meten is weten, maar met dat weten gaat ook iets verloren
De mogelijkheden lijken eindeloos. Er zijn geen afbeeldingen bekend uit de Romeinse tijd en de twaalfvlakken worden nooit genoemd in geschreven bronnen (mechanismes als dat van Antikythera wel). Veel wetenschappers vermoeden een rituele, magische betekenis, maar wat precies weet niemand. „Ik hoop er nog wel bij leven en welzijn achter te komen wat de dodecaëders zijn”, zei Jasper de Bruin, conservator Romeinse archeologie in Nederland van het Rijksmuseum van Oudheden, dat enkele twaalfvlakken bezit, in 2024 in de Volkskrant. Ik hoop het ook. Of toch niet.
Online wordt de vraag wel eens gesteld, onder een foto. Wat is dit? Meestal volgt het antwoord vrij snel en gaat het om een niet zo courant gebruiksvoorwerp of om een onderdeel daarvan. Weg vraagteken.
Weg mysterie. Ooit vond ik op straat een goudkleurig, vreemd gevormd voorwerp met een schroefje erin. Geen idee wat het was. Ik koesterde het onbekende en hield het jaren in mijn zak. Niemand weet, niemand weet… Repelsteeltje als ding. Ik besloot zelfs een verzameling aan te leggen van onbekende dingen, maar groeien deed die niet. De drang om te weten is meestal groter dan het genoegen van een mysterie. Nut. Doel. Bedoeling. Er is niet aan te ontsnappen. Alleen kunstwerken mogen soms onduidelijk blijven, maar zodra je weet dat iets kunst is, is het eigenlijk ook kaltgestellt. Weg vraagteken.
Een goede kandidaat voor ongewisheid kwam meer dan een eeuw geleden uit Griekenland. Een sponsduiker kwam op een dag in 1900 boven water met een bronzen arm in zijn armen. Hij was op de bodem van de zee bij het eiland Antikythera op een scheepswrak gestuit. Het bleek later om een boot te gaan die zo’n tweeduizend jaar geleden luxe goederen vervoerde over de Middellandse Zee. De prachtigste beelden kwamen naar de oppervlakte, van brons en van marmer, naast munten, juwelen, glas, een zwaard en een lier. Tot zover niets bijzonders; meer van hetzelfde, al was dat meer van uitzonderlijke kwaliteit; de bronzen jongen die in het wrak werd gevonden geldt nu als een van de meesterwerken van antieke beeldhouwkunst. Maar een onooglijke verkalkte klomp brons bleek uiteindelijk de grootste vondst: het mechanisme van Antikythera. Lang was alleen duidelijk dat dit een apparaat was, maar niet waarvoor het diende. Heerlijk. Was het een kompas? Een soort kalender? Een klok? Een tijdmachine? Een vraagteken?
Een deel van het mechanisme van Antikythera. Foto CARDIFF UNIVERSITY/ EPA
Die gezegende onzekerheid duurde een halve eeuw. Nu staat het ding te boek als de eerste computer of de eerste analoge computer, een machine waarmee dankzij in elkaar grijpende tandwielen en wijzerplaten allerlei tijdsberekeningen kunnen worden uitgevoerd. Het mechanisme kan bijvoorbeeld aangeven wanneer de volgende Olympische Spelen zijn of wanneer er weer een zonsverduistering is te verwachten. Het nog ontbrekende deel van dit model van de kosmos bevatte waarschijnlijk een planetarium, dat de posities van de toen bekende planeten op een bepaalde datum kon weergeven. Knap zijn de mensen die het apparaat, waar er in de oudheid waarschijnlijk meer van zijn geweest, hebben gemaakt, knap de geleerden die de geheimen ervan hebben ontrafeld. Respect! Maar ook: klaar! Volgende…
Dodecaëder
Meten is weten, maar met dat weten gaat ook iets verloren. De gloed van het raadsel. De vergeefse hoop, maar toch – hoop – dat 1 en 1 toch een keer niet 2 is. Het mooiste cadeau is het cadeau dat nog niet is uitgepakt.
Dodecahedron to the rescue! Gelukkig is er nog de Romeinse of Gallo-Romeinse dodecaëder. De eerste werd in 1739 gevonden bij Ashford in Engeland, de meest recente in 2023 bij Norton Disney, ook in Engeland. Daartussen zijn 130 van deze meestal uit brons gegoten voorwerpen gevonden, waarvan enkele in Nederland. De twaalf vlakken zijn vijfhoekig en in het midden zit een in grootte variërend gat. Op de snijpunten van de hoeken zitten kleine bolletjes. De voorwerpen zijn zo groot als een pingpong- of tennisbal of iets daartussen in. Het brons is soms nog met ingesneden cirkels versierd.
?
Niemand weet wat deze twaalfvlakken zijn en waarvoor ze gediend hebben. De blindedarm onder de voorwerpen. Ze zijn allemaal gevonden ten noorden van de Alpen en gemaakt in de eerste vier eeuwen van deze jaartelling. Er zijn inmiddels meer dan zestig theorieën bedacht die de dodecaëder moeten verklaren. Is het een meetinstrument? Een handschoenenbreier? Een zonnewijzer? Een ringmeter? Een kaarsenhouder? Een parfumverdamper? Een dobbelsteen? Een kikkererwtengroottemeter? Een onderdeel van een waterpistool? Een touwoproller? Een meesterproef voor bronsgieters? Een kruisboogvizier? Een deurbelhouder? Een astronomisch instrument dat bepaalt wanneer je moet zaaien?
Meten is weten, maar met dat weten gaat ook iets verloren
De mogelijkheden lijken eindeloos. Er zijn geen afbeeldingen bekend uit de Romeinse tijd en de twaalfvlakken worden nooit genoemd in geschreven bronnen (mechanismes als dat van Antikythera wel). Veel wetenschappers vermoeden een rituele, magische betekenis, maar wat precies weet niemand. „Ik hoop er nog wel bij leven en welzijn achter te komen wat de dodecaëders zijn”, zei Jasper de Bruin, conservator Romeinse archeologie in Nederland van het Rijksmuseum van Oudheden, dat enkele twaalfvlakken bezit, in 2024 in de Volkskrant. Ik hoop het ook. Of toch niet.
Niet alleen de Franse schilder Yves Klein wist een kleur naar zich vernoemd te krijgen, ook de Belg Piet Stockmans lukte het. Het blauw van Klein is bijna knetterend fel ultramarijn, terwijl dat van Stockmans bestaat uit een reeks zachte schakeringen van het kobalt dat we van Chinees porselein kennen. Stockmans werkt dan ook met keramiek.
In het jaar dat hij 85 wordt, wijden het Maastricht Museum en zijn eigen Studio Stockmans in het Belgische Genk tentoonstellingen aan de kunstenaar, die zowel industrieel ontwerper is – vooral in de hoogtijdagen van keramiekfabriek Mosa in Maastricht – als vrij werk maakt, van wandsculpturen tot installaties met porselein.
In Maastricht is Een ode voor hem gemaakt, een kleine tentoonstelling die zijn verbinding viert met de stad en vooral Mosa, dat tegenwoordig alleen nog tegels maakt (de porseleinafdeling ging in 2004 failliet).
In één langgerekte zaal is kennis te maken met de man van wie weinigen de naam zullen kennen, maar velen wel zijn bekendste werk. Van zijn Sonja, een robuuste, stapelbare koffiekop voor de horeca, zijn vanaf 1969 zo’n 50 miljoen exemplaren gemaakt. Veel koffiedrinkende Nederlanders hebben weleens een Stockmans in handen gehad.
Poederig blauw
Een ode legt een verbinding met de geschiedenis van Maastricht via eeuwenoud aardewerk met het werk van Stockmans. Pièce de résistance is een nieuw werk van Stockmans over de lengte van de zaal, met talloze witte bekertjes die elk een soort blauw vlaggetje aan de bovenkant hebben. Omdat Stockmans in zijn vrije werken meestal geen glazuur gebruikt, hebben de objecten een zachte aanblik van melkwit en poederige blauwen, de kleuren van een zonnige lentelucht. Samen vormen de bekers een opstelling die meteen doet denken aan hoe de zee naar het strand rolt: eerst rustig en geordend, dan chaotischer, zoals de branding, en tot slot stukslaand op het strand, gesymboliseerd door een bergje zand.
Jammer dat de zaalteksten vooral gehaald zijn uit een video-interview met Stockmans, te zien op de tentoonstelling, ze zijn meer filosofisch dan verduidelijkend. Bovendien zijn de teksten in een lichte tint van Stockmansblauw op de vitrines geplakt, vaak voor een eveneens blauwe achtergrond, waardoor ze praktisch onleesbaar zijn.
Voor duiding is een autorit van een halfuurtje nodig: in Genk heeft interieurarchitect en curator Finne Claesen Blue Heaven ingericht om de verjaardag van Stockmans, haar grootvader, te vieren met een overrompelend overzicht van zijn leven en werk. Claesen geeft hem de ruimte en laat hem zelf zijn verhaal vertellen: de zaalteksten zijn in de eerste persoon enkelvoud.
Experimenteerdrang
Nadat hij is afgestudeerd als beeldhouwer en keramist, kan Stockmans al snel aan het werk bij Mosa. Een prachtig belichte gang laat zijn ontwikkeling als ontwerper bij de fabriek zien tussen 1966 en 1989: van bolle theepotten met een enkele versiering tot slanke serviezen met een toef of randje blauw.
Ertussen staan speelse peper-en-zoutstellen: de experimenteerdrang die Stockmans zou loslaten op zijn vrije werk is hier al duidelijk aanwezig. Bij één set buigt de ene strooier zich over de andere heen, bij een andere vormen ze samen een kegel, een derde is onderdeel van een reeks met zeskantige borden en potjes die een honingraatstructuur vormen. Er is zelfs een setje dat eruitziet als twee kop-en-schotels.
Die humor zit ook in het vrije werk van Stockmans. Hij verzamelt letterlijke misbaksels, producten die uit de oven komen met een beschadiging of productiefout, en slaat aan het experimenteren. Onderzoek doen naar de (on)mogelijkheden van keramiek maakt hij tot onderwerp van zijn kunst.
Vijf ‘misbaksels’ van theepotten, in Studio Stockmans.
Foto Roelie Fopma
Een set theepotten staat in de expo strak op een rij, ze lijken identiek. Pas bij nadere beschouwing blijkt dat de ene zijn oor heeft opgetrokken, dat een andere een verdwaald lapje porselein tussen potrand en deksel geklemd houdt, dat eentje geen tuitje maar een open mondje heeft. Ernaast twee hoge koffiepotten: de ene heeft zijn oor aan zijn kont hangen, de andere heeft vergeten zijn tuit de goede kant op te draaien. Allemaal hebben ze iets grappigs en schattigs: de onvolmaaktheid maakt ze bijna aaibaar.
Is het meeste van dit werk nog wit, Stockmans experimenteert ook met kleur. Een fraaie opstelling toont kleurproeven in talloze ‘kroesjes’: ronde schaaltjes waarin kleuren en glazuren worden getest. Tienduizend piepkleine smalle rechthoekige kroesjes verderop vormen één indrukwekkend kunstwerk: in vijftien rijen liggen ze als een bijna oneindige plaat blauw en wit in een bak op de vloer.
Herhaling is een belangrijk thema voor Stockmans. Hij maakt sculpturen met repeterende onderdelen die aan een muur kunnen worden gespijkerd – bij één adembenemend mooi werk zijn de bekertjes zo klein, kwetsbaar en licht dat ze met spelden aan de muur kunnen hangen, ze lijken van een afstand een bruisende waterval.
Een fascinatie voor het menselijk lichaam („het summum van kwetsbaarheid en tactiliteit”) houdt Stockmans over aan een moeilijke periode in zijn leven. De porseleinfabriek die hij in 1989 heeft opgericht nadat hij bij Mosa is vertrokken, gaat in 1992 door economische malaise ten onder. Hij maakt afgietsels van zijn gezicht die hij met de voorkant naar de muur ophangt (‘Met mijn gezicht tegen de muur’), afgietsels van vrouwen met een zwangere buik, bustes van 21 vrienden, die een indrukwekkende verzameling van 21 witte en 21 blauwe figuren vormen (‘Ode aan 21 vrienden’), en een aan draden boven de vloer zwevende vrouwenfiguur, ingezwachteld in tere witte windsels van textiel en klei.
Vrouwenfiguur, ingezwachteld in witte windsels van textiel en klei, in Studio Stockmans.
Foto Roelie Fopma
Michelinrestaurants
Ondanks de tegenslagen blijft de Studio Pieter Stockmans, opgericht in 1987, bestaan. Vrij werk en in opdracht gemaakt gebruiksporselein vinden wel hun weg naar liefhebbers, zoals Michelinrestaurateurs die bijzondere serviezen zoeken voor hun bijzondere gerechten.
Stockmans houdt nooit op met experimenteren. Een aantal van de getoonde werken zijn ‘shrinkages’: porselein krimpt tijdens het stookproces, een proces waar de maker niet volledige controle over kan hebben. Stockmans stelt de ‘mislukkingen’ tentoon. Een schaal die in de krimp is kromgetrokken, een vierkante mal met daarin een blauw bakje waarvan de hoeken naar binnen zijn gevouwen. Fraaie kunst die ook een fascinerend inkijkje in het maakproces van keramiek geeft: in dit ambacht kan niet alles lukken. Daarmee wijst Piet Stockmans ons op de kwetsbaarheid en imperfectie van mens en leven. Maar hij verzacht de boodschap met de schoonheid van een lentelucht.
Kroesjes met kleur- en glazuurproeven, in het Maastricht Museum.
Dat de Rotterdamse binnenstad al sinds vorige eeuw grote kunstwerken heeft, is bekend: Gabo, Zadkine of het baksteenreliëf van Henry Moore. Minstens zo spectaculair is een onbekend kunstwerk op de zuidoever: het Betonreliëf (1970) van Karla Kaper, bij metrostation Slinge. Een plek waar geen toerist ooit komt. Linksaf is een rijtje buurtwinkels, rechtsaf de naoorlogse woonwijk Pendrecht, rechtdoor kun je heel goed parkeren, dat is het wel zo’n beetje. Behalve dan dat in de hal van het metrostation dit magistrale kunstwerk verrijst, een sculpturale betonwand vol abstracte vormen die in een eigen universum rondzweven. Er zitten lijnen in die aan rails doen denken, metalen treden die leiden naar nergens of naar nog meer fantasie. Een betonnen choreografie van de bouwlust en dynamiek uit 1970, het verlangen naar een nieuwe tijd.
Kaper ontwierp Betonreliëf voor de metrolijn die uitbreidde naar de zuidoever, om de stad op te stuwen in de vaart der volkeren. Metrolijnen worden doorgaans in de belangrijke stadsdelen netjes onder de grond weggewerkt, hier in Zuid raast hij boven langs de huizenrijen heen en dat maakt een metrolijn zo grootstedelijk. Die grootsheid zit in het werk van Kaper.
Ze maakte vaker kunst verbonden aan een locatie: haar beschilderingen op twee koepels van een gasfabriek in Feijenoord zijn verwijderd, in een school waar ze een trappenhuis decoreerde, is allang weer verbouwd. Maar beton: dat blijft.
Het was een materiaal dat vooral na de Tweede Wereldoorlog zeer populair werd: goedkoop, sterk en makkelijk te verwerken. Architecten werden er verliefd op en zo werd het brutalisme geboren, de naoorlogse architectuur waarbij het draaide om grote blokachtige structuren van gewapend beton. Kunstenaars werden ook verliefd. Glas-in-beton was voor kerken veel moderner dan glas-in-lood en het was handig, je kon het in een dragende muur verwerken. Schoolpleinen kregen betonnen speelplastieken – kunst met een „activerende functie” heette dat – toen nog niemand het had over veiligheid of rubbertegels.
Een eye-opener was een kunstwerk dat in 1963 in Amsterdam werd onthuld. Constant had voor Sportpark Ookmeer een dertien meter hoog kunstwerk ontworpen, Poort (1963). De abstracte uitsteeksels reikten alle kanten uit: dus dit was met beton mogelijk. Zulk technisch vermogen bood kansen voor beeldende kunst. Veel infrastructurele projecten zoals bruggen werden toen gebouwd, die standaard kunstwerken worden genoemd. Maar, kunst, dat was ook het domein van beeldend kunstenaars. En met beton konden ook zij die een civieltechnische allure geven.
Constant: ‘Poort’ (1963) in Sportpark Ookmeer, Amsterdam.
Foto Collectie Archief van de Dienst Ruimtelijke Ordening
In de onherbergzame vlakte ten westen van Rotterdam groeide een industriegebied met kanaal. Om schepen van en naar de Maasvlakte tegen rukwinden te beschermen, ontwierpen gemeentearchitect Maarten Struijs en beeldend kunstenaar Frans de Wit een windscherm, Calandkanaal (1985). In dit twee kilometer lange ritme van betonnen pylonen komen kunst en efficiëntie samen. Rondlopen is er geen pretje, op de godverlaten dijk kom je enkel wat fazanten tegen.
Herbergzamer is de woonwijk Alexanderpolder, waar De Wit in 1996 opnieuw een groot kunstwerk opleverde. Dit Vierkant eiland in de plas diende ter markering van het laagste punt van Nederland. Op het eiland, 52 bij 52 meter, loop je omlaag, via een trechtervormige kom, langs schakeringen van allerlei verschillende betonsoorten. Datzelfde jaar markeerde Richard Serra in Zeewolde met een betonnen wand de hoogte van het waterpeil van de omliggende randmeren: Sea Level werd zijn grootste kunstwerk in Europa. Zeshonderd meter lang doorklieft de muur het landschap.
Groot en stoer
Jaap van der Meij: ‘Heilige grond’ bij de centrale van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf in Burgum, Friesland.
Foto: W. Walta / provincie Fryslan
Het Guinness Book of Records zou prima een sectie aan betonkunst kunnen wijden, zo groot en stoer als het is. Maar veel kunstenaars zochten geen hardheid. Ze wilden juist een tegenwicht bieden aan alle hoekigheid van de gebouwde wereld. Zo streefde in Friesland de kunstenaar Jaap van der Meij naar oersymbolen, als tegenwicht tegen de gejaagdheid van het moderne leven. In 1965 had hij een stuk polystyreen, piepschuim, vast en kreeg een soort eureka-moment: dit was een perfecte mal om beton in te gieten, met een ruw resultaat. Zijn Heilige Grond (1976) in Burgum is een soort magische natuurkapel, waar je in kunt gaan staan en dan omsloten wordt door de elf meter hoge vruchtbladen van aluminiumbeton.
Vanuit ook zo’n gedachte ontwierp Hans Petri een verblijfsplek aan het water bij de Erasmus Universiteit in Rotterdam, een nieuwe betonnen campus. Op de vijver kwamen in 1970 plateaus met reusachtige ei-vormige abstracties erop, enorme kiezels als uit een oertijd. Met deze zitplek bouwde hij een oase van rust in die moderne zakelijke omgeving. Om te zitten tussen je colleges en tentamens, was het idee. Dankzij het beton waren behoorlijke afmetingen mogelijk. Het grootste ei werd ruim vier meter hoog, zodat het kunstwerk kon opboksen tegen die architectuurvolumes eromheen.
Hans Petri, ‘Zonder titel’ (1970) aan het water bij de Erasmus Universiteit in Rotterdam.
Fototechnische Dienst Rotterdam
De reuze-eieren (officieel ‘zonder titel’) werden iconisch. Lange tijd was het zo dat als je online iets opzocht over de universiteit, je dit fotogenieke kunstwerk vond. Nu niet meer. Moderne kunst betekende experimenten en Petri had gekozen voor het nog relatief nieuwe spuitbeton. Daar, op het water, kroop er betonrot in. In 2011 is er met een dansvoorstelling afscheid van de ‘eieren’ genomen. De universiteit schreef een nieuwe kunstopdracht uit en in 2018 verscheen om de hoek een staalplastiek – nul kans op betonrot.
Geparfumeerd beton
Spuitbeton, het is een van de vele soorten beton die er zijn. Tien jaar geleden verscheen bij nai010 de publicatie Concretable. De oude Romeinen gebruikten al iets wat op beton of cement leek, en de auteurs herkenden zelfs zoiets in de vroege steentijd, 2000 voor Christus. Toen begin 17de eeuw cement werd ontdekt, of herontdekt, hielp dat de bouw van de Sint Pieter in Rome, waarna de Britse ingenieur John Smeaton eind 18de eeuw met een degelijk recept kwam, dat beton werd. De Fransman Josepf Monier stopte er in de 19de eeuw wapening in, en sinds de 20ste eeuw werd het verder verbeterd en gepatenteerd tot lichtgewicht varianten aan toe – betonnen kano’s, ze bestaan.
Inmiddels kun je beton 3d printen of combineren met kunststof. Er zijn betonwanden bedacht die elektriciteit geleiden zonder dat je kabels hoeft te trekken. Betonkanonnen zijn ontworpen, om beton af te vuren op beschadigde stukjes waar je lastig bij kunt. In 2013 is geparfumeerd beton bedacht, een horreur waarvan de ontwerpers dachten dat het heel leuk was voor badkamers.
Ook wordt gewerkt aan bio-beton: niet cement, maar bacteriën zorgen dat zand en grind zich aan elkaar hechten. Goed nieuws, want cementproductie zorgt voor veel CO2-uitstoot. Ook sloop is behoorlijk vervuilend. Dus, wat doen we met overgeschoten beton? In de zomer van 2020 was kunstinitiatief IPIHAN neergestreken op de reusachtige betonplaat naast het Rotterdamse Crooswijk: een overblijfsel van de voormalige Beton Centrale. Onder onmenselijke omstandigheden organiseerden ze er installaties en performances: kokend heet was het er. Dat is een nadeel van beton en het wordt niet minder warm in de wereld, maar sloop heeft flinke nadelen. Houden dan maar? Herbestemmen?
Glas-in-beton was voor kerken veel moderner dan glas-in-lood en het was handig
Dat is het overwegen waard. Soms zijn die betonrelieken een soort erfgoed. In het Waterloopbos in de Noordoostpolder werd vorige eeuw een testlocatie voor de Deltawerken ingericht. Deze betonnen goot van 250 meter had later geen functie meer, en lag er maar. Kunstenaarscollectief RAAAF zette in 2018-’19 de betonnen platen ervan schuin neer en zo werd Deltawerk // land art, een visueel spektakel. Een wandelplek waar je de zwaarte kunt ervaren: van het materiaal, en van de plannen van ingenieurs in de strijd tegen het water. In de scifi tv-serie Arcadia (2023) figureerde het kunstwerk als decor van een dystopische wereld. Er was sowieso veel betonbouw in deze serie te zien als uitdrukking van een totalitaire staat – machtig, bruut, onverzettelijk en niet zelden huiveringwekkend.
Machtsblokken
En de makers hadden niet eens ongelijk. Beton klinkt wel zakelijk neutraal, maar is niet vrij van politieke waarden. Machtsblokken, in het vroegere Oostblok en elders, zetten graag betonblokken neer. Israël profileerde zich vorige eeuw met strakke brutalistische architectuur als nieuwe natie, alsof het land een tabula rasa was. West-Europese landen zetten kolossen neer als bewijs van vooruitgang – daar kun je vraagtekens bij zetten. Ook betonnen buitenkunst bij die gebouwen was niet vrij van zulke waarden. Maar ook waren ze gestoeld op gemeenschapszin en idealisme. Dat maakt het interessant erfgoed, iets om te bewaren.
Vaak gebeurt dat, want beton heeft iets permanents. Maar niet altijd. Op het plein voor het gemeentehuis in Emmeloord verrees in 1992 Kubistische Fossielen van Sjoerd Buisman. Het bestaat uit een veelhoekige piramide, en het negatief ervan, uitgespaard in de grond. Het fraaie kunstwerk verhaalt over de prehistorische geschiedenis van de Noordoostpolder, maar in 2021 had een bewoner een klacht: je kon vallen, en er stond altijd een laagje water in. Dat vond de gemeente ook vies. Een oplossing was er niet te verzinnen, en dus besloot Emmeloord – waar een gemeente kennelijk niet weet dat er schoonmaakemmertjes bestaan – dat het hele kunstwerk dan maar weg moest. Zo verdwijnt cultureel erfgoed gemakkelijk bij het grofvuil.
Gelukkig zijn er nog plekken om wel dit soort artistieke schoonheid te ontdekken. Bijvoorbeeld in het Kröller-Müller Museum, dat werk van Buisman in de collectie heeft en houdt. Constants werk bij Ookmeer is sinds kort een gemeentelijk monument. Of neem in Rotterdam de metro naar Slinge en stap uit, en neem plaats op een van de betonnen zitelementen. Je weet niet wat je ziet.