‘Meisjeskunst’: met die term is het werk van kunstenaars als Lily van der Stokker en Kinke Kooi voorheen weggezet als frivool en minder serieus. Voor de expositie I hit you with a flower brengt Stedelijk Museum Schiedam ruim twintig kunstenaars bij elkaar die tegen de overheersend (mannelijke) kunstnorm aan schoppen met speelse kunst in pastel- en neonkleuren, met bloemenmotieven of priegelige details, met viltstift of textielkunst.
De naam van de expositie is geïnspireerd op de befaamde video-installatie Ever is all over (1997) van de Zwitserse kunstenares Pipilotti Rist (1962), die dit jaar de Sikkens Prize won omdat ze de wereld kleurrijker maakt. De installatie bestaat uit twee projecties: aan de rechterzijde zien we de camera door een veld met felrode bloemen heen meanderen, aan de linkerzijde zie je een vrouw die met zo’n zelfde bloem door de straten van de Zwitserse stad Zürich loopt. Ze ziet er feminien uit in haar jurk en hakken, en al lachend slaat ze autoramen in met die bloem.
Wat haar motieven zijn, dat geeft te raden. Een politieagente doemt achter de vrouw op. Zal ze aangehouden worden? Het dreigende gevaar lost zich op: de twee maken oogcontact en de politieagente lacht goedkeurend. Ever is all over wordt als uitsmijter aan het einde van de expositie getoond. Het is alleen de vraag waarom het juist dan en daar, in een hoek van de zolderruimte, half over de balken heen wordt geprojecteerd.
Het videowerk zou een inspiratiebron zijn geweest voor Beyoncé’s videoclip Hold up (2016, 225 miljoen views op YouTube) waarin de zangeres al net zo glimlachend in een zwierige jurk autoramen kapotslaat, ditmaal met een honkbalknuppel. Je zou er gemakkelijk een verbeelding van de leus ‘smash the patriarchy’ kunnen zien, waarbij het harde staal en de auto symbool staan voor het mannelijke.
Cellulite billen
Rist heeft zich nooit uitgelaten over wat de boodschap van Ever is all over is. Dat laat ze aan de kijker over. In deze tentoonstelling ontbreekt die ademruimte soms wat. Neem de ruimte die is ingericht rondom het thema ‘vulvissima’, waarin vulva’s te zien zijn in aquarellen, op vazen, als textiel-installaties en gefotografeerd met glitters. In zekere zin is deze ‘vulvissima’ wel begrijpelijk als je bedenkt dat pas in 2021 de vulva voor het eerst in een Nederlands biologieboek volledig werd afgebeeld.
Een hoogtepunt van de tentoonstelling is het werk van Kinke Kooi (1961), wier werk al geruime tijd terecht bezig is met een herwaardering. Na de kunstacademie kreeg ze geen voet aan de grond in de kunstwereld, en bevrijd van de last om werk te maken in de stijl van wat ‘in’ was (lees: de grote penseelstreek) begon ze haar cellulite billen gedetailleerd te tekenen met een pen.
Bij het drieluik Visit (2019) overheersen op het eerste gezicht de roze krullerige vormen, maar de details nodigen je uit om met je neus haast op het werk te staan om in een intiem, klein, donker en gezellig kamertje te gluren. Ook Koois zelfportret van haar buik is een verademing: haar naturelle, zachte buik zoals die eruitziet na het krijgen van een kind is voorzien van een stralende aureool.
Het ouder wordende lichaam en leeftijdsdiscriminatie zijn thema’s die bij vrouwen doorgaans zwaarder wegen. Naast Kooi kaart kunstenares Lily van der Stokker (1968) dit aan met haar uithangbord in de vorm van een roze wolk: ‘only yelling older women in here/ Nothing to see’. Verpakt in een luchtige vorm snijdt ze een serieuze kwestie aan, waarbij de stem van oudere vrouwen wordt afgedaan als onbetekenend.
Lucile Boiron, No title (6/6), 2020.Foto Lucile Boiron/ Beeld Hors-cadre Galerie
Barbie-roze outfits
De expositie voelt als een throwback (of voortzetting van) van de jaren 2010, toen de kleur ‘millenial pink’ een hype was. De suikerzoete kunst is niet voorbehouden aan kunstenaars die zich als vrouw identificeren. Zo is er een zwierige video te zien waarin Alex Naber, een queer kunstenaar met het syndroom van Down, samen met dragqueen ChelseaBoy, in Barbie-roze outfits contact maken met elkaar in een natuurlandschap.
In de uitgebreide tentoonstelling valt veel nieuws te ontdekken, zoals het werk van de Vietnamees-Franse My-Lan Hoang-Thuy (1990), dat in grootte varieert van bescheiden tot piepklein. Vooral de bedrukte schelpen met zelfportretten van de naakte kunstenares zijn ontroerend: net kleine pareltjes in de glanzende binnenkant van een schelp. Inspiratie haalde ze uit de Aziatische toegepaste kunst, waaronder met paarlemoer ingelegde meubels. Haar ouders waren van hogere aristocratie in Vietnam, maar moesten alles achterlaten toen ze naar Frankrijk migreerden. De glanzende oppervlakken en weelderige motieven herinneren aan wat er eens was.
I hit you with a flower is bedoeld als eerbetoon aan ‘meisjeskunst’, die nu als geuzennaam wordt gebruikt. Het is de vraag of je elk negatieve stereotype als geuzennaam moet willen inzetten. Bij de (her)waardering van vrouwelijke kunstenaars valt voor te stellen dat ze liever niet de boeken in willen als pioniers van ‘meisjeskunst’, net zomin als dat mannen blij zouden zijn met het label ‘jongetjeskunst’. Misschien zou ‘sweet power kunst’ een passender term zijn: zoete kunst met een bite.
Lees ook
Volgens Sikkens Prize-winnaar Pipilotti Rist wordt kleur in de westerse kunst ten onrechte gewantrouwd
Er was eens een getalenteerd nakomertje in een muziekfamilie die uitgroeide tot de grootste componist van Nederland. ‘Er was eens…’ noemt schrijver en muziekpublicist Jacqueline Oskamp het openingshoofdstuk van Groots is de liefde, haar verhalende en zeer leesbare biografie van Louis Andriessen (1939-2021), en daarmee zet ze de toon. De neiging tot fabuleren zit bij de Andriessens ingebakken en hun mondeling overgeleverde familiekroniek van onderkoelde oneliners en anekdotiek vormt voor de biograaf een dankbaar, vaak geestig contrapunt.
Vader Hendrik zou journalist worden, maar als jongste bediende op een krantenredactie was hij tijdens de nachtdienst zo verdiept in een partituur, dat hij de ondergang van de Titanic miste. Oeps. Hij werd succesvol componist, muziekbestuurder en pedagoog, onder meer de eerste leraar van zijn componerende zoons Jurriaan (1925-1996) en Louis.
Louis Andriessen was zestig jaar lang een boegbeeld van de Nederlandse muziek, tijdens een ongekende bloeiperiode die grofweg samenviel met zijn carrière. Met De Staat (1976) vestigde hij ook internationaal zijn naam, magnum opus De Materie(1989) ging de wereld over en sinds de eeuwwisseling vonden zijn grote premières dikwijls in de VS of een ander buitenland plaats. Van overal kwamen componisten-in-spe bij hem studeren en zijn invloed reikt tot ver over de landsgrenzen.
De leukste bron is het privéarchief waartoe Andriessen biograaf Oskamp toegang gaf
Biograaf Oskamp schreef eerder enkele goed ontvangen boeken over twintigste-eeuwse muziek in Nederland, zoals Een behoorlijk kabaal en Onder stroom (over elektronische muziek). Het beeld van het Nederlandse muziekleven blijft in deze biografie wat algemeen, maar des te levendiger schetst ze de ontwikkeling en de persoonlijke levenssfeer van Andriessen, steeds in relatie tot zijn werk. „Iedere manier om tot goede noten te komen – behalve mensen vermoorden – is opportuun”, citeert ze hem. Voor een insidersblik op Andriessens componeerproces kan de geïnteresseerde lezer terecht in het klein-maar-fijne Keten & stompen van zijn goede vriend en collega-componist Elmer Schönberger.
Privéarchief
Oskamp sprak Andriessen zelf enkele malen, interviewde talloze intimi en kennissen en kreeg volledige medewerking van Andriessens weduwe, violiste Monica Germino. Maar de leukste bron is het privéarchief waartoe Andriessen haar toegang gaf, met dagboekaantekeningen, correspondenties en aantekeningen over zijn werk. Oskamp etaleert een scherp oog voor sprekende details; zo schrijft Andriessen over de „empathische kwaaltjes” waaraan hij lijdt na de dood van zijn eerste vrouw: gitarist, kunstenaar en therapeut Jeanette Yanikian (1935-2008): „Ik heb last van mijn knie, van mijn gebit, allemaal dingen die Jeanette had. Een verrassende vorm van rouwen.”
Louis Andriessen in het Muziekgebouw aan ‘t IJ, tijdens een repetitie voor een optreden ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag. Foto Paul van Riel/ HH
Oskamp is niet bang Andriessens onhebbelijkheden te benoemen (of het kwalijke ‘cultuurkatholieke’ antisemitisme van de familie). Doorgaans maakte Andriessen een opgeruimde indruk, hij was charmant en joviaal en een makkelijke prater, met een groot sociaal netwerk en een links-anarchistische blik. Maar hij kon ook zeer dwingend zijn. Conflicten ging hij uit de weg, zodat de woede naar binnen sloeg. Oskamp signaleert een grote bewijsdrang en hang naar bevestiging, de druk om „een goede Andriessen” te zijn, in een Bach-vererende familie waar op het hoogste niveau musiceren volstrekt vanzelfsprekend is. Andriessen bleef haken naar goedkeuring van vader Hendrik en broer Jurriaan, die weinig op hadden met de muziek van het jongste broertje.
De opmerkelijke titel Groots is de liefde verwijst naar het lied Magna res est amor dat vader Hendrik Andriessen componeerde op een tekst uit Thomas a Kempis’ Over de navolging van Christus. De Andriessens zongen het graag bij familiebegrafenissen, al was het maar om hun emoties te deflecteren. Louis citeerde het lied uitgebreid in een van zijn opvallendste late werken, Mysteriën voor het 125-jarige Concertgebouworkest. Mysteriën betekende zijn terugkeer bij het symfonieorkest, veertig jaar nadat hij het had afgezworen (al noemt hij het KCO in een dagboeknotitie kort voor de première nog wel „de vijand”).
De vader, de familie, de moeizame verhouding met het symfonieorkest: het zijn belangrijke aspecten in Andriessens leven. Ook de liefde zelf speelde voor hem een grote rol. Oskamp beschrijft een veelzeggend gesprek bij De wereld draait door, waar Andriessen te gast was met zijn monodrama Anaïs Nin over de gelijknamige schrijfster, bekend van haar openhartige dagboeken en talloze affaires. Matthijs van Nieuwkerk vraagt of Nin seksverslaafd was. Medegast Heleen van Royen denkt dat ze juist verslaafd was aan het spel. Nee, zegt Andriessen gedecideerd: „Ze was verslaafd aan de liefde.”
Minnaressen
In de voorgaande vierhonderd pagina’s heeft de lezer dan al vele tientallen, zo niet honderden minnaressen zien langskomen, met wie hij soms intensief contact onderhield. „Als Andriessen zich met iemand kan identificeren, is het met Anaïs: ook zij heeft een onstilbare honger naar aandacht en bevestiging. Met hoeveel mannen ze ook naar bed gaat, zij kunnen niet haar eenzaamheid, angst en onzekerheid wegnemen”, constateert Oskamp.
Jeanette was zijn eerste en scherpste criticus, die Andriessens activistische en radicale kant wakker kuste en hoge eisen aan hem stelde
Andriessen sprak graag over zijn vader en broer, over helden als Stravinsky en Ravel, maar voor de buitenwacht was minder zichtbaar hoe cruciaal zijn eerste vrouw Jeanette Yanikian voor zijn vorming was. Ze waren levenspartners sinds hij twintig was en zij vier jaar ouder. Ze hadden een open relatie, overleefden crises, raakten van elkaar vervreemd, maar bovenal was Jeanette zijn eerste en scherpste criticus, die Andriessens activistische en radicale kant wakker kuste en hoge eisen aan hem stelde. Zonder Jeanette geen De Staat, stelt Oskamp. Zonder haar goedkeuring ging een partituur de deur niet uit. Andriessen onderkende die invloed, in een zelfbewuste notitie die hij maakte toen Jeanette ernstig ziek bleek: „Zonder haar was ik niet zo’n goede componist geworden.”
De cocktail van affaires, ziekte en werkdruk leidt in september 2007 tot een bizarre samenloop die leest als de premisse van een Woody Allen-film: „Zijn echtgenote is ongeneeslijk ziek, hij is verliefd op een getrouwde vrouw, en heeft wellicht een kind verwekt bij zijn minnares.” Twee weken later verhuist Jeanette naar een verpleeghuis; twee dagen daarna krijgt Andriessen een verwijsbrief voor de psychiater; de dag erop wordt zijn zoon geboren. Andriessen is 68. Eventuele twijfels over zijn vaderschap kunnen meteen van tafel: „De baby heeft de ronde kop van de Andriessens.”
Tekenend voor Andriessens werklust en discipline, óók bij tegenslag: een maand later is de partituur van het grote muziektheaterwerk La Commedia gereed. Volgens menigeen is het zijn beste opera, en hij krijgt er als eerste Nederlander de prestigieuze Amerikaanse Grawemeyer Award voor.
Als de schatten voor hem op een tafel staan en hij zijn eerste woorden heeft gesproken, gaat de koning staan, steekt zijn beide handen omhoog en danst. Heen en weer beweegt hij op het ritme van trommels en van zijn chiefs die in lange, witte mantels uit hun zetels zijn opgestaan en met brede glimlachen klappen en zingen, hun stemmen weerkaatsend tegen het metershoge plafond.
„We zijn blij”, zegt een forse man al even glunderend terwijl hij draaiend met zijn heupen de buitenlandse gast naast hem tot meedansen probeert te manen. „Ze zijn eindelijk terug.”
Meermaals had het woord „historisch” toen al geklonken binnen de paleismuren van wat ooit een machtig koninkrijk was in het zuiden van hedendaags Nigeria. Zo voelt het ook voor alle aanwezigen. De restitutie, zij het van slechts een klein deel, van een van de grootste koloniale schatroven in de geschiedenis: de befaamde Benin-bronzen. Dankzij Nederland, dat vorige week 115 van deze geroofde objecten naar Nigeria terugbracht.
Lees ook
Na 128 jaar geeft Nederland 119 Benin-bronzen beelden terug aan Nigeria
Zo kon het dat na ruim een decennia van gesprekken, verzoeken en voorstellen een kleine delegatie van het Wereldmuseum en de Nederlandse ambassade afgelopen woensdag plaatsnam onder met goud afgezette kroonluchters in wat vandaag Benin City is, voor een van de laatste etappes van een vurig gewenste teruggave: de koninklijke zegening van enkele van de objecten, daarna vlakbij ondergebracht in een splinternieuw depot.
„Ik dank Nederland zeer”, sprak de huidige oba van Benin, Ewuare II, tegen zijn gasten en de draaiende camera’s van Obaland TV. „Dit is een boodschap aan de wereld dat er nog veel meer moeten terugkomen.”
Ewuare II, oba van Benin tijdens de teruggaveceremonie in Benin City, Nigeria.
De Nederlandse delegatie voor het paleis van de oba.
Enkele Benin-bronzen tijdens de teruggaveceremonie.
FOTO’s AKPOBASAHA OGHENEMARO GODSPOWER
Britse soldaten
De Benin-bronzen, die in werkelijkheid niet alleen uit brons, maar onder meer ook hout, ivoor en messing objecten bestaan, werden in 1897 door Britse soldaten geplunderd uit het paleis van het toenmalige koninkrijk Benin (tegenwoordig de deelstaat Edo). In totaal raakten duizenden van deze objecten verspreid over musea en privécollecties wereldwijd. Van Londen tot Sint-Petersburg werden het topstukken, geroemd om hun fijnheid en vakmanschap.
Maar in Nigeria zelf, en vooral in de anno 2025 chaotische stad Benin City, is de plundering een trauma dat 130 jaar later nog wordt gevoeld. Niet alleen werd de cultuur en identiteit van het Benin-volk weggezet achter vitrines duizenden kilometers van hen vandaan. De roof was zo totaal dat in de afgebrande puinhoop die de Britten achterlieten een groot deel van hun wezen en geschiedenis, vastgelegd op bronzen plaquettes, verloren ging.
„Vergelijk het met de boeken van Shakespeare, de muziek van Mozart, de schilderijen van Da Vinci”, zei de uit Benin City afkomstige kunstenaar Enotie Ogbebor in 2022 tegen NRC. „Zou Europa zijn waar het vandaag is als deze 125 jaar geleden waren verdwenen?”
Ook minister Eppo Bruins van Cultuur gebruikte het woord „historisch” toen hij in februari aankondigde dat Nederland in totaal 119 objecten terug zou geven aan Nigeria – vier blijven in bruikleen achter bij het Wereldmuseum, dat het gros van de objecten als deel van de Rijkscollectie beheerde. „Met deze teruggave dragen we bij aan een historisch onrecht dat nog altijd wordt gevoeld”, stelde de minister.
Benin-bronzen worden in Nederland uit de vitrines gehaald in het Wereldmuseum in Leiden.
FOTO BOUDEWIJN BOLLMANN
Nieuw momentum
In Nigeria hopen ze nu dat de Nederlandse teruggave nieuw momentum geeft aan het succesverhaal dat het land in 2022 leek te worden. Na decennia van afgewimpelde restitutieverzoeken („helaas, niet mogelijk”), verkondigde dat jaar het ene na het andere museum in het Westen geroofde Benin-bronzen uit hun collecties terug te geven.
Lees ook
Schoorvoetend begint het Westen Nigeria’s kunstschatten terug te geven
Voorop ging Duitsland, waar de regering haar handtekening zette onder een document waarin 1.130 Benin-objecten aan Nigeria werden overgedragen. Terwijl een deel als bruikleen in Duitsland zou blijven, werd een twintigtal objecten alvast symbolisch door de Duitse minister van Cultuur naar Nigeria gebracht. „Het was verkeerd [de bronzen] mee te nemen. Maar het was ook verkeerd ze te houden”, zei zij daar.
Maar daarna bleef het stil. Net als elders.
De reden raakt aan een fundamentele vraag in het debat rond koloniale restituties. Want aan wie moet geroofde kunst eigenlijk worden teruggegeven?
Zo ontaarde in Benin City de euforie over de aangekondigde teruggaven – ondertekend door de Nigeriaanse staat en diens Nationale Commissie voor Musea en Monumenten (NCMM) – in een vete tussen de oba en de toenmalige gouverneur van Benin. Die laatste was nauw betrokken geraakt bij de restitutie-discussies met zijn plannen voor een nieuw, hypermodern museum in Benin City waarin de bronzen konden worden getoond.
Objecten worden ingepakt in het Wereldmuseum in Leiden, en weer uitgepakt bij aankomst in het depot in Benin City.
foto’s boudewijn bollmann en AKPOBASAHA OGHENEMARO GODSPOWER
De oba, in de veronderstelling dat de objecten in een nieuw paleismuseum zouden komen, beschuldigde de gouverneur ervan deze „opnieuw te willen stelen” van zijn paleis. Dat er veel oud zeer zit tussen beide families hielp niet. In 2023 besloot afzwaaiend president Muhammadu Buhari de kwestie eigenhandig te beslechten door de oba formeel tot de enige „rechtmatige eigenaar en beheerder” van de Benin-bronzen te benoemen.
Dat besluit verraste en verwarde zowel westerse musea als Buhari’s eigen NCMM, dat volgens de Nigeriaanse wet verantwoordelijk is voor het beheer van antiquiteiten. Wat het ook deed: de discussie over restitutie weer doen oplaaien. Zo sneerden tegenstanders in Duitse media dat werelderfgoed nu achter de paleisdeuren van de oba „zou verdwijnen” – een verwijt dat de oba en zijn entourage altijd hebben weersproken.
Lees ook
Nigeria geeft teruggegeven roofkunst door aan Benin-koning
Complexiteit onderschat
„Ik denk dat we in Europa de complexiteit van restitutie en wat het aan de andere kant betekent, hebben onderschat”, zegt Barbara Plankensteiner. De directeur van het MARKK-museum in Hamburg, een etnografisch museum, vormt al jaren een spil in de Duitse en Europese gesprekken met Nigeria over de Benin-bronzen.
„Benin” was een belangrijke leerervaring voor hen, vertelt ze via een videoverbinding. „Maar ik denk ook voor het algemene publiek, om te begrijpen dat restitutie niet slechts een kwestie is van objecten inpakken en terugsturen. Vaak zijn ze meegenomen toen deze landen nog helemaal niet bestonden. Restitutie kan oude wonden openen. En ze helen kost tijd.”
Die tijd – en de nodige politieke wisselingen, zoals het vertrek van de gouverneur – heeft in Benin City zijn werk gedaan. Begin dit jaar ondertekenden de oba en de NCMM onder leiding van een nieuwe, charismatische directeur een managementovereenkomst. Deze maakt de museumcommissie weer verantwoordelijk voor de restituties en het beheer van de Benin-bronzen. Ditmaal met de zegen van de oba.
„Er was te veel ruis ontstaan”, zegt Olugbile Holloway diplomatiek vanachter een bureau boven het nationale museum van Lagos. Dat veel musea hun gesprekken over restitutie daardoor op een laag pitje zette, snapt de nieuwe NCMM-baas wel. „Ik denk dat ze simpelweg niet de verkeerde keuze wilden maken, gezien het belang van de objecten.” Met de overeenkomst is de situatie volgens Holloway nu „voor iedereen weer helder”.
Monday Ajewole, Cindy Zalm en Imuetiyan Mark Olaitan pakken objecten uit in het depot in Benin City.
Annette Schmidtt, Goodluck Omoregi, Jovita Ogala en Marieke van Bommel tijdens het sorteerproces in het depot.
FOTO’s AKPOBASAHA OGHENEMARO GODSPOWER
Zo bepaalt de NCMM waar de teruggekeerde objecten worden tentoongesteld of bewaard. Zoals in een twee verdiepingen hoog depot dat tegenover het nationale museum in Benin City uit de grond is gestampt. Op de gevel prijkt de naam van de betovergrootvader van de huidige oba die destijds door de Britten in ballingschap werd gestuurd. De tape bungelt nog aan de letters als een vrachtwagen met daarin de objecten uit Nederland voorrijdt.
Een dag later en eindeloos veel vellen inpakpapier verder, neemt Annette Schmidt daar plaats op de trappen. Haar wangen nog rood van de Nigeriaanse zon en de uren waarin ze voor het laatst objecten die ze jarenlang beheerde door haar handen liet glijden.
Veertien jaar heeft ze naar dit moment toegewerkt, zegt de Afrika-curator van het Wereldmuseum opgewekt. Dat klinkt eindeloos, dat weet ze. Maar toen Schmidt in 2010 namens het Wereldmuseum betrokken raakte bij de zogenoemde Benin Dialoog Groep, een overleg tussen de NCMM, het paleis van de oba en een tiental Europese musea, was voor restitutie nog geen draagvlak, zegt ze. „Dat werd gezien als verlies, als weggeven.”
Black Lives Matter
Voor wat het zou betekenen in de landen waar de objecten vandaan waren geroofd, was nauwelijks oog. Maar met de jaren zagen Schmidt en haar collega’s dat veranderen. Eerst langzaam, maar mede door de Black Lives Matter-beweging raakten discussies over het koloniale verleden in het Westen rond 2020 in een stroomversnelling. In 2021 kondigde Nederland als eerste in Europa beleid aan om koloniale roofkunst terug te geven.
En nu zit ze hier, zegt ze met een grote glimlach. Het Wereldmuseum restitueerde al objecten aan onder meer Indonesië en Sri Lanka, maar de Benin-bronzen zijn haar eerste restitutie als Afrika-conservator. Op basis van het herkomstonderzoek dat Schmidt leidde, adviseerde de Commissie Koloniale Collecties begin dit jaar de objecten terug te geven. Het hielp dat de plundering in 1897 van het paleis goed was gedocumenteerd, zegt zij.
„Ik hoop dat meer restituties zullen volgen.”
Benin-bronzen in het depot.
FOTO AKPOBASAHA OGHENEMARO GODSPOWER
Ook Holloway hoopt dat Nederlandse teruggave anderen zal inspireren, zegt de NCMM-directeur. Zoals Duitsland, met wiens ambassadeur hij laatst sprak. Tijdens de officiële overdracht van de objecten die afgelopen zaterdag plaatsvond in de binnentuin van het museum in Lagos, roemde Holloway in het bijzijn van Nigeria’s minister van Cultuur zijn Nederlandse gasten voor het geven van een „beautiful example”.
Niet iedereen denkt daar zo over. Na de aankondiging van minister Bruins wezen Kamerleden van VVD, SGP en JA21 in vragen aan de minister op Nigeria’s hoge positie op een internationale corruptie perceptie-index. Moesten kunstobjecten volgens hem wel worden teruggegeven aan een regering „met die reputatie”? Ook wilden zij van Bruins weten waarom Nederland voorop moet lopen in het teruggeven van kunstobjecten.
Bruins reageerde bondig: het Nederlandse beleid is onvoorwaardelijke teruggave als is vastgesteld dat objecten onrechtmatig zijn verkregen. „Herstel van onrecht is het uitgangspunt.” Bovendien loopt Nederland niet voorop, verzucht Marieke van Bommel, algemeen directeur van het Wereldmuseum, de ochtend van de overdracht. Andere musea, zoals het Smithsonian in Washington D.C., gaven al enkele tientallen objecten terug.
Wat de rechtse Kamerleden betreft, neemt Nederland liever een voorbeeld aan het British Museum, dat met ruim negenhonderd objecten de grootste collectie Benin-bronzen bezit. Dat weigert over teruggave te praten, schermend met een wet uit 1963. Dat stadium zijn ze voorbij, zegt Van Bommel. „Restitutie gaat voor ons ook maar voor een klein deel over teruggeven. Dit is een stap om relaties verder op te bouwen, maar dan op gelijke voet.”
In het depot is daar die donderdag een glimp van op te vangen. In de zaal waar dit najaar de teruggegeven objecten zullen worden geëxposeerd, lopen medewerkers van het Benin National museum in en uit, bronzen platen, hoofden en altaarbellen voorzichtig voor zich uit gestoken in hun gehandschoende handen. De trap op naar boven, waar hun collega van documentatie naast Van Bommel zit, ieder een paklijst voor zich waar ze vinkjes op zetten.
„Dat is de eben!”, roept Oyakhilomen Ivbarayi, veiligheidsadviseur antiquiteiten, verrukt als een ceremonieel zwaard uit zijn papieren omhulsel wordt gehaald. Naast hem kijkt educatiemedewerker Joseph Alonge met een bijna verliefde blik naar de tafel. Deze objecten bevatten de geesten van hun voorvaderen, zegt hij. „Maar in Europa werden ze in een kooi gehouden.” Als je goed luistert, kun je ze nu horen, grijnst Alonge.
„Ik ben vrij! Ik ben vrij!”
Een van de Benin bronzen wordt naar het depot gebracht.
‘Het zou een achterhaalde voorstelling moeten zijn”, zegt cabaretier Jeffrey Spalburg (55) over de Keti Koti Conference die hij momenteel speelt. De titel verwijst naar 1 juli, de dag waarop jaarlijks de afschaffing van de slavernij wordt herdacht en gevierd. Een comedyvoorstelling over oorzaken en gevolgen van de trans-Atlantische slavernij? Spalburg: „Er bestaat niets waarover je geen grappen kan maken. Humor is het krachtigste wapen dat er is. Je kan er zoveel bespreekbaar door maken.”
Spalburg, geboren in Nederland, is zoon van een Nederlandse moeder en Surinaamse vader. Zijn familie van vaders kant werkte in slavernij op de plantages ‘Zeldenrust’ en ‘Weltevreden’. Spalburg: „Ik ben een stukje Nederlands industrieel erfgoed.”
Zijn laatste solovoorstelling dateert van meer dan een decennium geleden. Hoewel hij nog regelmatig optreedt met comedyplatform FATU en in het Amsterdamse Comedy Café, werkte hij de afgelopen jaren vooral achter de schermen. Zo regisseerde hij de theatervoorstelling van rapper Willie Wartaal. De aanleiding om weer zelf het land in te trekken: zijn in Nederland geboren zoon kreeg te horen dat hij ‘op moest rotten naar zijn eigen land’.
Spalburg: „Eigen land? Suriname is een land geworden dóór slavernij. Dóór Nederland. Lange tijd was het gewoon een Nederlands bedrijventerrein, gelijk verdeeld tussen de West-Indische Compagnie, de stad Amsterdam en een rijke familie uit Zeeland. Wil je weten waarom ik híér ben? Omdat jullie dáár waren.”
Sommigen zullen denken: klagen en gezeur over slavernij en ‘de witte man heeft het gedaan’. Dat is het absoluut niet
Het was volgens Spalburg hoognodig dit nogmaals uit te leggen. In zijn boek Ik ben jullie meester (2023) maakt hij invoelbaar hoe het slavernijverleden van zijn familie doorwerkt. In de Keti Koti Conference verweeft hij persoonlijke verhalen met een geschiedenislesje. Wisten we bijvoorbeeld dat er na de afschaffing van de slavernij in 1814 nog 49 jaar werd vergaderd om de boel officieel te bekrachtigen? Of dat Indonesische boeren de Nederlandse plantagehouders in Suriname moesten compenseren voor gederfde inkomsten?
Dergelijke feitjes wisselt Spalburg af met luchtige grappen, zoals over wederdiensten aan de Javaanse boeren en ideeën voor herbestemming van de door slavernij bekostigde Gouden Koets.
Je vader verhuisde in 1950 van Suriname naar Nederland. Wat vind je het meest schrijnend aan hoe hij in Nederland werd ontvangen?
„Dat was een tijd waarin er op scholen zilverpapier werd gespaard voor, ik quote, ‘de nikkertjes in Afrika’. Op zo’n school kwam mijn vader lesgeven. Veel ouders waren heel boos dat een zwart persoon daar voor de klas stond.”
In je puberteit gaf hij je ‘Wij slaven van Suriname’ van Anton de Kom te lezen. Was dat het begin van je interesse in deze geschiedenis?
„Ik was altijd al bezig met Suriname, want ik werd er als donkere jongen in Hengelo steeds mee geconfronteerd. Dat was een plaats waar weinig andere zwarte mensen waren. Als ik op school een werkstuk moest maken, deed ik dat over de bauxietwinning in Suriname.”
Was je bang dat sommige mensen zouden afhaken door een voorstellingstitel met daarin ‘Keti Koti’?
„Sommigen zullen denken: een samenzijn met klagen en gezeur over slavernij en ‘de witte man heeft het gedaan’. Dat is het absoluut niet. Ik begreep ook dat er mensen waren die dachten dat het een conferentie was. Ik had wel verwacht dat iedereen wist wat een ‘conference’ is.”
Wat is de functie van humor en luchtigheid bij het vertellen van dit verhaal?
„Er hangt veel krampachtigheid omheen. Naar politici luistert bijna niemand meer. En veel kunst en cultuur wordt gezien als elitair. Comedy is een van de weinige kunstvormen waar een dwarsdoorsnede van Nederland op afkomt: fabrieksdirecteur, schoonmaker, wit, zwart, straight, queer. Iedereen wil lachen. En je kunt iemand niet vervelend of betweterig vinden als je om diegene lacht.”
Je zegt dat veel mensen vooral kritiek hebben op de toon waarop het koloniale verleden wordt besproken.
„Mensen voelen zich snel ongemakkelijk over dit onderwerp. Ze denken dan dat zwarte mensen hén verantwoordelijk houden voor slavernij. Maar je kunt natuurlijk geen verantwoordelijkheid dragen voor iets wat je niet zelf hebt gedaan. Iedereen zou er wél kennis van moeten nemen. Het is nou eenmaal gebeurd en het heeft gevolgen gehad.”
Lees ook
Lees ook In Suriname vertelt schrijfster Elena Beelaerts over haar overgrootvader, die slavenhouder was: ‘Dit is een doorbraak, dit is wat we nodig hebben’
Na de voorstelling waar ik was ontstond discussie in het publiek over of racisme nu meer of minder aanwezig is. Wat vind jij?
„Ik denk dat er een grotere groep is voor wie racisme nu minder speelt. Omdat ze gewoon mee kunnen draaien en werken in de maatschappij. En er is ook een steeds grotere groep die begrijpt dat Nederland gewoon een multicultureel land is.”
Hoe rijm je dat met de huidige politieke wind?
„In media hoor je voornamelijk twee uiterste groepen die het debat hebben gekaapt. Onvrede die veel mensen voelen over woningen en banen is heel erg scheef gegroeid. Buitenlanders pakken onze banen af? Wat lul je nou! Veel witte Nederlanders willen helemaal niet werken in distributiecentra, slachthuizen, of als pakketbezorgers. Je kunt niet zeggen: ik wil dat pakketje nú hebben, maar ik wil niet die persoon in mijn land. Hier hebben we voor gekozen: Nederland zit in de hele wereld, dús de hele wereld zit ook in Nederland.”
Je zegt dat je geen concrete oplossingen hebt tegen racisme.
„Ik wil vertellen over wat mij bezighoudt. Ik ben een cabaretier, geen activist. Over herstelbetalingen maak ik expres vooral grappen. En in het debat over wel of geen nationale feestdag op 1 juli wil ik me niet mengen. Dan wordt het te moralistisch.”
Maar je vindt het wel?
„Nou ja… Het kan bijdragen aan minder krampachtigheid. Ik denk dat het helpt als iedereen weet wat Ketikoti is. Het is belangrijke Nederlandse geschiedenis. Zo is het gewoon gegaan. En hoe kan je nou tegen de afschaffing van de slavernij zijn? Dat is toch reden voor feest? Waarom dan ook geen nationale feestdag?”