De een reed te hard, de ander gaf geen voorrang. Geeft dat recht op een schadevergoeding?

Economie & recht Bij een botsing tussen een motor- en een scooterrijder reed de eerste te hard en gaf de tweede geen voorrang. De motorrijder wil de schade deels vergoed krijgen. Lukt hem dat?

Illustratie Stella Smienk

De zaak

In de bebouwde kom van Eindhoven rijdt een scooterrijder een voorrangskruising op zonder voorrang te geven aan een motorrijder. Ze botsen op elkaar en lopen beiden ernstig letsel op. Uit de verkeersongevallenanalyse van de verzekeringsmaatschappij van de scooterrijder blijkt dat de motorrijder met 130 kilometer per uur komt aanrijden. Hij remt de laatste veertig meter, maar heeft bij de botsing nog altijd een snelheid van 85 kilometer per uur, waar hij 50 mocht rijden. Ondanks de veel te hoge snelheid vraagt de motorrijder vanwege de voorrangsfout vergoeding van 50 procent van zijn schade.

De uitspraak: Afgewezen

„In de regel weegt een voorrangsfout in het verkeersrecht zwaarder dan een overschrijding van de maximumsnelheid”, zegt de rechter. „Ook aan te hard rijdende voorrangsgerechtigden moet voorrang worden verleend. Verkeersdeelnemers moeten er daarbij in het algemeen rekening mee houden dat andere weggebruikers harder rijden dan de maximale toegestane snelheid.” Maar dan moet het gaan om „een in redelijkheid te verwachten overschrijding van de toegestane snelheid”. En dat was hier, beslist de rechter, duidelijk niet het geval.

Op de enorme snelheid van de motorrijder in aantocht hoefde de scooterrijder niet te anticiperen, daarom heeft deze „in wezen geen verkeersfout gemaakt”. Althans, er zijn geen schadeveroorzakende omstandigheden die aan de scooterrijder zijn toe te rekenen. Dus ook geen gedeeltelijke schadevergoeding voor de motorrijder.

Commentaar

Letselschadeadvocaat Oscar Hijink (Hijink advocaten) is niet verbaasd. „Er is hier geen sprake van aansprakelijkheid, nu de rechter beslist dat er geen toerekenbare voorrangsfout is gemaakt. Dan kom je ook niet toe aan de vraag of degene die schade lijdt [in dit geval de scooterrijder] ook zelf schuld heeft.” En dan kom je al helemaal niet toe aan de zogenoemde billijkheidscorrectie, waarmee de rechter soms nog op grond van wat eerlijk en aanvaardbaar is de schadevergoeding aanpast, nadat hij de oorzaak en de ‘schuld’ van de schade heeft vastgesteld.

Jos Soetens (Schakenraad advocaten) stond als letselschadeadvocaat de motorrijder bij. „Als een zelfstandige bij je komt die geen vangnet heeft en die met blijvende beperkingen zit, kun je toch proberen om wat van de schade vergoed te krijgen. Ook al weet je dat het een lastige zaak is. De scooterrijder was verzekerd en mijn cliënt dacht echt niet dat hij zo hard had gereden.”

Soetens herinnerde zich een rechterlijke uitspraak over iemand die achteruit de weg was komen oprijden. „Die ander reed ongeveer anderhalf keer te hard, toch heeft de rechter daar een zeker percentage aansprakelijkheid van de achteruitrijder vastgesteld.”

Hijink snapt „de gok” van de motorrijder en zijn advocaat. Ook letselschadeadvocaat Tirza Oude Vrielink (SAP advocaten) vindt het „niet gek” dat de motorrijder heeft geprobeerd een deel van zijn schade vergoed te krijgen. Want er is, net als in het voorbeeld van de achteruitrijder, in een voorrangssituatie geen voorrang verleend. Al lag het in die zaak wel wat anders. „Als je achteruitrijdend de openbare weg opgaat, moet je bedacht zijn op verkeer dat passeert. Je maakt een dubbele verkeersfout als je dan geen voorrang verleent.”

Ook advocaat Hijink kreeg ooit wel een derde van de schade vergoed voor een motorrijder die honderd in plaats van vijftig reed en op iemand knalde die de weg op kwam. „Maar die reed toch iets minder te hard dan de motorrijder in deze zaak.”

Volgens Oude Vrielink is er weinig zekers te zeggen over die billijkheidscorrectie. „We hebben op ons kantoor weleens onderzocht hoe rechters omgaan met die correctie” – die sommigen trouwens de ‘zieligheidscorrectie’ noemen. „Het is heel casuïstisch en in het algemeen niet te zeggen wanneer je er succesvol een beroep op kunt doen.” Al dan niet verzekerd zijn kan daarbij een factor zijn, net als de soort en ernst van het letsel.

Als het om een gemotoriseerde verkeersdeelnemer zou gaan die botst op een ongemotoriseerde, dan krijgt de laatste in ieder geval 50 procent van zijn schade vergoed, ook als die een verkeersfout maakt. Tenzij die ernstig roekeloos gedrag vertoont, bijvoorbeeld door in zwarte kleren in het donker op de weg te gaan liggen. Dat is overigens geen kwestie van billijkheid, maar van wettelijk geregelde bescherming tegen de gevaren van motorvoertuigen. En als de ongemotoriseerde nog geen veertien jaar is, krijgt die zelfs álle schade vergoed – tenzij ernstig roekeloos.

Is het niet vreemd dat in het vonnis niks wordt gezegd over het geluid van de motor? Van een motor die met 130 kilometer komt aanstormen, verwacht je immers een kabaal dat iedereen in de buurt kan horen.

„Geluid kán een factor zijn”, zegt Hijink. Toch gaat het in verkeerszaken zelden over geluid, zegt Oude Vrielink. „Het gaat doorgaans over zichtlijnen.”

Soetens is er als advocaat van de motorrijder maar niet over begonnen. „Er zijn te veel omstandigheden van invloed op de vraag hoeveel decibel de scooterrijder daar moet hebben kunnen horen.” Na een complexe reconstructie zou je ook nog duidelijk moeten maken dat iemand kan horen dat het geen speciaal knetterend geluid van een motor is, maar het geluid van een motor die heel hard rijdt.