De dwarsdenker die het hoogspringen voor altijd veranderde

Necrologie

Dick Fosbury (1947-2023) Geen topatleet was meer trendsettend dan Dick Fosbury, die in 1968 ruggelings goud won bij het hoogspringen. „Ik had nooit verwacht dat de flop zo’n grote impact zou hebben.”

De gouden sprong (2.24 meter) van Dick Fosbury op de Olympische Spelen van Mexico City in 1968. Hij had er in de VS jaren op geoefend. Nu kwam de Fosburyflop voor het eerst wereldwijd in beeld.
De gouden sprong (2.24 meter) van Dick Fosbury op de Olympische Spelen van Mexico City in 1968. Hij had er in de VS jaren op geoefend. Nu kwam de Fosburyflop voor het eerst wereldwijd in beeld.

Foto AFP

Het aerodynamische schaatspak van de Zwitser Franz Krienbühl. De ‘calimerohelm’ en het triatlonstuur van wielrenner Greg LeMond. De sleeppush van hockeyer Taco van den Honert. En de indirect genomen strafschop van Johan Cruijff, die in 1982 bewust of onbewust hetzelfde kunstje uit 1957 van de Belg Rik Coppens uitvoerde. Zij gingen de geschiedenisboeken in als trendsetters, als sportvernieuwers. Al is de strafschop met mede-Ajacied Jesper Olsen als tussenstation nadien zelden of nooit gekopieerd.

Baas boven baas was de zondag op 76-jarige leeftijd aan lymfeklierkanker overleden Dick Fosbury. Deze Amerikaanse hoogspringer won in 1968 een gouden medaille op de Spelen van Mexico City. Zijn winnende 2.24 meter ging gepaard met een revolutionaire techniek. Fosbury sprong na een schuine aanloop ruggelings over de lat, waar al zijn concurrenten nog voorover sprongen: de straddle-techniek.

Wel roem, geen geld

Het heette al snel de Fosburyflop, en die leverde de 1.91 meter lange Fosbury eeuwige roem op. Hij werd opgenomen in het Amerikaanse jetsetleven, was te gast in de talkshows van Johnny Carson en Bill Cosby en raakte bevriend met acteur Dustin Hoffman en vierde feestjes met kunstenaar Andy Warhol. Geld verdiende hij niet met zijn uitvinding, maar dat kon Fosbury weinig schelen, vertelde hij in 2012 in een interview met NRC: „Door mijn naam kwam ik op veel plekken in de wereld. En daar heb ik dankbaar gebruik van gemaakt. Andere culturen leren kennen vind ik zeker zo waardevol [als geld].”

Fosbury, geboren in Portland aan de Amerikaanse noordwestkust, deed het als elfjarige voor het eerst op ‘zijn’ manier. Het gebeurde tijdens een schoolwedstrijd. En, merkwaardig genoeg, min of meer per ongeluk. Ineens ging hij ruggelings over de lat, hij wist zelf ook niet goed waarom. Daarna, vanaf zijn zestiende, heeft Fosbory de techniek verbeterd.

In het Amerikaanse Athletics Weekly verklaarde hij in 2011: „Ik had intuïtief het gevoel dat ik mijn heupen moest optillen en om dat te kunnen doen moest ik mijn schouders uit de weg krijgen. Ik sprong zo over 1,77 meter en verbeterde mezelf die dag met 15 centimeter. In plaats van zittend over de lat, ging ik liggend eroverheen.”

Van oudsher was de zogenaamde schaarsprong – ook wel Schotse sprong genoemd – de gangbare techniek bij het hoogspringen. Ofwel: zijwaarts over de lat en een landing op de voeten. Later raakte de rolsprong (straddle) in zwang: met borst en hoofd naar beneden over de lat gekruld. In 1964 verscheen in een lokale krant in Oregon een foto van de ruggelings springende Fosbury. In het bijschrift stond: ‘Fosbury flops over bar’.

Maar over wie nu werkelijk voor het eerst ruggelings over de lat sprong, verschillen de meningen. De Amerikaan Clinton Larson zou al in 1912 de primeur hebben gehad. En Fosbury zou de sprong alleen hebben geperfectioneerd. De aanloop kon beter schuin en in een boog, om meer snelheid te maken, had hij gemerkt. Ook de afstand tot de lat op het moment van afzetten bleek van belang.

Tegen NRC ontkende hij overigens dat hij de flop niet zelf had bedacht. „Het is mijn idee en het heeft me twee jaar gekost de techniek onder de knie te krijgen. Er scheen in Montana een hoogspringer te zijn die ook ruggelings sprong. Dat hoorde ik pas later. Ik heb hem nooit zien springen. Hij is trouwens ook nooit echt goed geworden.”

‘Eendagsvlieg’

Zijn trainer, Berny Wagner was aanvankelijk tegen het experiment, maar die ging overstag toen de resultaten steeds beter werden. Na aanvankelijke scepsis – ‘geluk, toevalstreffer, eendagsvlieg’ – beseften veel springers en trainers al snel dat de Fosburyflop efficiënter was dan de traditionele technieken. Bij de Spelen van Moskou in 1980 deden dertien van de zestien finalisten de Fosburyflop, vier jaar later in LA was het gemeengoed.

Fosbury: „Ik had nooit verwacht dat de flop zo’n grote impact zou hebben.” De techniek is wel verfijnder geworden, gaf Fosbury toe. „Moet je zien hoe hoekig ik sprong; tegenwoordig springen de atleten aanzienlijk soepeler”, zei hij in 2012.

En toch: Fosbury heeft iets bedacht dat daarna nooit meer verdween. Hoe vaak gebeurt dat nu eigenlijk in de topsport? Die is vergeven van op de gram afgewogen maaltijden, van datacollectie, windtunnels, trainers die spelers voordoen hoe ze het beste kunnen warmlopen en bewegen. Er zijn regels om te voorkómen dat een innovatie, een vernieuwing, de concurrentie ineens het nakijken geeft. Logisch misschien, want sport moet gelijk zijn, en eerlijk. Des te bijzonderder zijn de mensen zoals Dick Fosbury, de dwarsdenker, die ondanks alle weerstand besloot dat het anders kon en daarmee de sportwereld voor altijd veranderde.

Fosbury hoopte nog te zullen meemaken dat iemand boven de 2.50 meter zou springen. Het was hem niet gegund. Al sinds 1993 staat het wereldrecord op 2,45 meter. De Cubaanse hoogvlieger Javier Sotomayor deed dat – vanzelfsprekend – met een Fosburyflop.