De donkerte was altijd aanwezig in Louise Glücks poëzie

Necrologie

Louise Glück (1943-2023) In haar poëzie wist Louise Glück de grote verhalen haar privédomein binnen te trekken en daar terug te brengen tot menselijke proporties.

Dichteres Louise Glück
Dichteres Louise Glück AP Photo/Susan Walsh

De ceremonie vond plaats in haar kale, besneeuwde achtertuin in Cambridge, Massachusetts. Daar, en niet in een deftige feestzaal in Stockholm, kreeg dichteres Louise Glück in december 2020 de Nobelprijs voor Literatuur uitgereikt.

Onvermijdelijk, dankzij de Covid-pandemie, maar ook toepasselijk, voor wie de metafoor wil zien.

In haar poëzie wist Glück, die vrijdag op 80-jarige leeftijd aan kanker overleed, de grote verhalen haar privédomein binnen te trekken en daar terug te brengen tot menselijke proporties. Klein en kwetsbaar, en ook sober en kil, maar zonder aan allure te verliezen. Zo liet ze zien hoe in het particuliere ook het algemeen menselijke zichtbaar was.

Liefde en sterfelijkheid, trauma en eenzaamheid, en ook het tegendeel van liefde, in verhoudingen tussen geliefden en familieleden: daaruit bestond dat grote, in de gedichten van Glück. Die waren sober van toon, zonder omhaal of tierlantijnen, en daarmee ook toegankelijk, wat de poëzie geliefd maakte. Maar haar heldere bondigheid was vooral koel en scherp, wat toepasselijk gevonden kan worden bij een ander gegeven uit haar leven: haar vader werkte bij de fabrikant van het X-Acto-precisiemes.

Lees ook dit profiel uit 2020: ‘Familie’ was het grote thema van Nobelprijswinnaar Louise Glück

Louise Glück (1943) begon als jonge vrouw te dichten in de voetsporen van de ‘confessional poets’ als Sylvia Plath en Robert Lowell: persoonlijk en vol pijn. Later werd duidelijker dat het haar niet te doen om zelfexpressie: haar poëzie ging zich nadrukkelijk verhouden tot grote verhalen en mythen. Ze doceerde ze dichtkunst aan de universiteiten van Harvard en Yale en publiceerde veertien bundels, die met alle denkbare prijzen werden bekroond, en een enkele prozatitels, waaronder haar laatste boek, de novelle Marigold en Rose (2022).

Over familie en liefde (of verliefdheid) kon ze verbluffend hard schrijven, in het gedicht ‘Prisma’ zelfs gelijktijdig. Het lijkt nog hoopvol te beginnen: ‘Als je verliefd wordt, zei mijn zus/ is het alsof je door de bliksem wordt getroffen’, zoals moeder hun ooit had geleerd. De ik-verteller herinnert haar zus er echter aan dat ‘we beiden voelden/ dat wat we bij de volwassenen zagen// niet de effecten van de bliksem waren,/ maar van de elektrische stoel’. Elders noteert ze over problematische ouder-kindverhoudingen ‘dat mensen diepe voldoening halen/ uit kwaad doen, in het bijzonder/ onbewust kwaad doen:// we kunnen dit/ negatieve schepping noemen’.

Dat staat in het gedicht ‘Persephone de zwerver’, net als ‘Prisma’ uit haar bundel Averno (2006), die als haar meesterwerk wordt beschouwd. Het verhaal van de Griekse Persephone, die dankzij ‘een ruzie tussen de moeder en de minnaar’ naar de onderwereld wordt verbannen, herijkt ze als gedicht over misbruik en geweld tegen vrouwen: ‘de dochter is slechts vlees’. Zo wordt een mythologisch figuur weer menselijk gemaakt; een typisch Glück-procedé, die ook in haar bundel Meadowlands (1996) de Odyssee gebruikte om over een ellendig huwelijk te schrijven. The Triumph of Achilles (1985) ging over rouw en intimiteit via de pijn van de held uit de Ilias, die zijn gedode vriend Patroclus moet missen.

De donkerte was altijd aanwezig in Glücks poëzie, ook in haar laatste bundel Winterrecepten van het collectief (2022), die zich laat lezen als het verhaal van het afscheid van een geliefde. Dat afscheid werkt ook louterend. ‘In de nacht kan ik mijn eigen ziel zien’, dicht Glück.