N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Fotoserie Toen fotograaf Peggy van Mosselaar merkte dat haar moeder dementie kreeg, besloot ze haar te portretteren en de gaten in haar geheugen te vullen met beelden.
Fientje Ida Wenzel had nog één wens. Ze wilde haar jeugdvriendin Twjie Tjen graag nog eens terugzien, het meisje met wie ze vroeger op Java opgroeide, waarmee ze naar school ging, spijbelde, op haar kamer luisterde naar ‘Blueberry Hill’ van Fats Domino. En dus spoorde haar dochter, fotograaf Peggy van Mosselaar, Twjie Tjen op via Facebook en boekte een vliegtuig naar Surabaya, waar haar moeder Fientje, 82 jaar oud en dement, haar oude hartsvriendin een laatste keer in de armen kon sluiten.
„Dat werd een emotioneel weerzien”, vertelt Peggy van Mosselaar (59). „Het was 65 jaar geleden dat ze afscheid van elkaar hadden genomen.” Samen met Twjie Tjen bezochten ze hun oude school. De huizen waar ze opgroeiden waren er niet meer. De natuur, de bomen, de hele omgeving – alles was veranderd. En toch ook weer niet; haar moeder herkende de geuren van het land. De geluiden; het zingen van de rijstvogels en het krijsen van de kaketoes. „‘Hé, dat hadden we ook in Surabaya’, zei ze. ‘Mam, we zíjn in Surabaya’, zei ik. Mijn moeder was soms zo in de war, dan wist ze niet meer waar ze was en wilde ze naar huis. Maar een uur later was ze weer vergeten dat ze dat wilde. Het waren heftige en intense weken. Toch heeft ze later gezegd: het was de reis van mijn leven.”
Fien en Twjie Foto Peggy van Mosselaar
Een lokaal in de oude school van Fien en Twjie Foto Peggy van Mosselaar
Fien met Twjie in Surubaya toen ze nog op school zaten
Stralende bruid
Toen Peggy van Mosselaar in 2015 merkte dat het geheugen van haar moeder achteruitging, besloot ze haar wekelijks te portretteren, om vast te leggen wat dementie met haar moeder deed. Ze zoomde in op haar broze, oude huid, de gesloten ogen, de kromgetrokken handen. Daar staat Fientje, op haar blote voeten, ietwat verloren in de studio, haar wollen vest heeft ze achterstevoren aangetrokken.
In het boek Tali Pusat (navelstreng) wisselt Van Mosselaar de studioportretten af met oude familiefoto’s en historisch materiaal – een vergeelde klassenfoto; de boot waarmee Fientje in 1956 als negentienjarige vanuit voormalig Nederlands-Indië naar Nederland kwam; een stralende bruid als ze in 1961 trouwt met de Nederlandse Arie van Mosselaar.
Foto’s Peggy van Mosselaar
De foto’s die Van Mosselaar op Java maakte, geven vooral de sfeer in Fientjes hoofd weer: een mistig landschap, bomen die net onscherp zijn, een beslagen ruit. „Die dubbele rol, dochter-van en fotograaf, was soms best lastig. Soms is het zo schrijnend, maar dan moet je als fotograaf toch een stapje terugzetten en bedenken: hoe breng ik dit idee, iemand die langzaam aan het verdwijnen is, in beeld? Ik besloot niet mijn moeder in uiterste vertwijfeling of paniek te fotograferen, dat vind ik niet respectvol, maar koos voor een meer poëtische benadering.”
Foto Peggy van Mosselaar
Indische roots
Daarnaast zijn in Tali Pusat ook collages te zien, die Van Mosselaar samen met haar moeder maakte: „Zij verbeelden het confabuleren van mijn moeder. Het hele verhaal is er niet meer in haar hoofd en wordt aangevuld met fantasie. Ze kon op een gegeven moment geen woorden meer vinden voor wat ze dacht of voelde, maar wonderbaarlijk genoeg wist ze via beelden – we bladerden door tijdschriften en scheurden daar plaatjes uit – soms heel helder te communiceren.” Dan wees ze naar een foto van wolken en zei: dit is de mist in mijn hoofd, en die trekt maar niet weg. Een plaatje van rotsen: zo puntig en scherp dat ze pijn doen in mijn hersens. Een vogel: die pikt alles leeg daarboven.
Met Tali Pusat maakte Van Mosselaar niet alleen een portret van haar moeder en wat dementie met haar deed (haar moeder overleed in 2021, ze werd 84), het was ook een onderzoek naar haar eigen Indische roots. „Mijn moeder praatte nauwelijks over haar afkomst. Ze vond: ik ben nu in Nederland en ik ga er hier het beste van maken. Het heeft geen zin terug te kijken. Maar door die reizen naar Indonesië [ze ging meerdere keren, ook zonder haar moeder] merkte ik hoezeer ik me aangetrokken voel tot de cultuur daar. En dat ik me soms meer ‘Indisch’ gedraag dan ik eigenlijk zelf doorhad – denk aan het befaamde ‘Indisch Zwijgen’. Ik ben veel meer geïnteresseerd geraakt in mijn afkomst. Daar ga ik in mijn volgende fotoproject mee aan de slag.”
Foto Peggy van Mosselaar
Foto’s Peggy van Mosselaar
De boot waarmee Fientje in 1956 als negentienjarige vanuit voormalig Nederlands-Indië naar Nederland kwam
Op 13 januari brak er een grote ijsschots (A84) af van de George VI ijsplaat, die aan de zijkant ligt van het schiereiland dat richting het noorden naar het puntje van Zuid-Amerika reikt. De onderzoekers van de Falkor, die toevallig in de buurt waren voor ander onderzoek, volgden hun nieuwsgierigheid. Op 25 januari bereikten ze de plek waar kort daarvoor nog een honderdvijftig meter dik pak ijs had gelegen.
Met een robotonderzeeër, de SuBastian, zochten ze acht dagen lang de ongerepte zeebodem af naar bijzonderheden.
Op jonge leeftijd verhuisde Xiaoxiao Xu (40) binnen China naar een andere stad met een nieuw dialect. Zeven jaar later reisde ze haar moeder achterna naar Nederland, waar ze weer een nieuwe taal moest leren. Xu worstelde er lange tijd mee hoe ze zichzelf moest uiten maar vond een manier in de fotografie. In 2009 studeerde ze af aan de Fotoacademie in Amsterdam, sindsdien werkt ze aan eigen projecten.
Door de verhuizing in China had Xu zich geïsoleerd gevoeld en een toevlucht gezocht in de wereld van Japanse manga. Toen ze in Nederland in 2022 voor de eerste keer een cosplay-conventie bezocht, zag ze, naast figuren uit bijvoorbeeld Star Wars en Breaking Bad, personages uit Japanse anime en manga. „Ik had gelijk een band met de bezoekers. Ik voelde me als een kind in een snoepwinkel”, vertelt ze. Voor haar nieuwe fotoboek This looks better irl: Exploring cosplay cons bezocht Xu in tweeënhalf jaar tijd meer dan dertig cosplay-bijeenkomsten in Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ze werd er betoverd, zoals ze het zelf formuleert, door het gemeenschapsgevoel en de creatieve aandacht voor kleding, make-up en accessoires waarmee personages uit films, strips en games tot in detail worden uitgebeeld.
Op sociale media delen cosplayers geregeld het maakproces van hun outfit, waar ze soms maandenlang aan werken. Xu besloot naast eigen foto’s ook hun Instagram-screenshots in haar boek op te nemen.
Online laten deze cosplayers niet alleen hun creaties zien, maar ook hun onzekerheden en kwetsbaarheden, zegt ze. In het voorwoord schrijft ze: „Een groot deel van de cosplaygemeenschap is neurodivergent. […] Op sociale media delen ze hun gevoelens.” Zo vertelt een cosplayer op Instagram dat de therapie voor een angststoornis haar zwaar valt. Een ander geeft aan liever niet spontaan aangesproken te willen worden op een conventie, omdat dat te veel onverwachte prikkels geeft.
Xu: „Ik denk dat veel mensen moeite hebben om hun gevoel te uiten in taal. Met mijn fotoserie wil ik de eigenheid van cosplayers laten zien. Vaak worden ze weggezet als kinderlijk. Ze omarmen juist de vrijheid om zichzelf te zijn.”
Niet voor iedereen is cosplay overigens een toevluchtsoord, zegt ze. „Een groot deel vindt het gewoon leuk om te knutselen en creatief bezig te zijn. Om iets moois aan te trekken en naar een conventie te gaan.”
Vroeger was Willy Kling (73) timmerman en trainde hij de plaatselijke voetbaljeugd. Nu is hij met pensioen en traint hij waterslagers. Dat is een kanarieras dat speciaal voor de zang wordt gefokt, waar dan weer wedstrijden voor worden georganiseerd. Vanzelf gaat dat zingen niet: alleen de mannetjes doen het, en ook die brengen hun krachtige, gevarieerde, als klokkend en borrelend water klinkende lied alleen na een zorgvuldig uitgedacht trainingsregime.
Er is een jaarlijkse cyclus, die rond deze tijd van het jaar begint. De zang van de waterslager is deels erfelijk bepaald, dus de in het Gelderse Wijchen wonende Willy Kling en zijn vrouw (die „voor 200 procent” achter zijn hobby staat) koppelen een melodieus mannetje aan een vrouwtje, een ‘pop’, en dan hopen ze „dat daar weer toppers uitkomen”. Als ze vijf dagen oud zijn krijgen de jonge vogeltjes een voetring met daarop het kweeknummer dat Kling van de bond toebedeeld kreeg en een uniek nummer per dier.
In november, als ze een klein half jaar oud zijn, begint de zangles. In de volière laten de mannetjes zich dan al horen, maar nu gaan Kling en zijn vrouw ze ‘opkooien’, zoals dat heet: vier boven elkaar, elk in een eigen kooitje. Waterslagers beginnen te zingen als het licht wordt, dus hij zet ze in een volledig verduisterde ruimte waar hij met een lamp meerdere keren per dag een zonsopkomst veinst. En dan luisteren. Twaalf verschillende geluiden (‘toeren’) onderscheiden de experts: de klokkende, bollende en rollende waterslag moeten ze in het repertoire hebben, net als bijvoorbeeld het knorren, woeten, bellen en tjokken. Belangrijk is dat de onderste van de vier een brutaal knaapje is, niet bang het voortouw te nemen: waterslagers beginnen doorgaans te zingen zodra ze onder hen een soortgenoot horen.
Kling zit erbij en noteert. „Het mooiste”, zegt hij, „is als ze alle vier hetzelfde lied inzetten, dat het een zuiver in het gehoor liggend geheel is. Als er een met de knor begint en een ander met de klok, dan klinkt het niet.”
Hoe krijg je dat voor elkaar? Lachend: „Ja, dat is het uitzoeken van de liefhebber.” Het samenstellen van goed op elkaar ingespeelde kanarieteams helpt natuurlijk. En voedsel is belangrijk. Kling experimenteert met soorten voer, weegt het op de gram nauwkeurig. Anijszaad, bijvoorbeeld, is wat nootachtig, dat is heel goed voor de keeltjes. „Maar welk voer precies, en in welke hoeveelheden: dat is geheim. Daar ben ik járen mee bezig geweest.” Wat ook helpt is een strak ritme: niet de ene dag voeren om vijf uur en de volgende pas om zes uur. „Een mens moet regelmaat hebben, maar een vogel ook.”
Zo werkt hij toe naar de wedstrijden. Het Nederlands kampioenschap was de afgelopen jaren in Urk. Kling neemt altijd een wedstrijdselectie van 24 waterslagers mee; zes teams van vier, in houten koffers. De bedoeling is dat je ze daar aflevert, je mag er niet bij zijn als de keurmeesters naar het gezang van de deelnemende vogels luisteren en scores toekennen. Wel geeft Kling zijn eigen voer mee, en zelfs zijn eigen water. „Dat is gewoon kraanwater, maar wel van hier. In Wijchen is het water anders dan in Katwijk of Urk. Elke plaats heeft z’n eigen hardheid.” De kleinste verandering van spijs, zo gelooft hij, zou de zang van z’n vogels kunnen aantasten. Zo werd hij al meerdere keren Nederlands kampioen – en zelfs een keer wereldkampioen.
Foto’s Eveline van Elk
Op het laatste NK, afgelopen januari, heeft hij „wel goed gedraaid, laat ik het zo zeggen”. Er zijn meerdere categorieën: een voor het kwartet vogels boven elkaar, een voor duo’s, een voor enkelingen. Hij kwam thuis met respectievelijk de tweede, derde en tweede plaats. Tevreden? „Jah, ik ben ergens wel blij, maar toch, toch.” Bij meerdere andere zangwedstrijden ging hij dit jaar naar huis met de prijs voor ‘meesterzanger’: die is voor de vogel die van alle 250 tot 300 die meededen het mooist zong. Van prijzengeld is overigens geen sprake; Kling en andere deelnemers doen het voor de eer.
Foto Eveline van Elk
De vogels gaan na de wedstrijd weer naar de volière; sowieso zitten ze nooit langer dan twee, drie dagen achtereen in het kleinere kooitje, zegt hij. Na zo’n cyclus gaan ze naar een opkoper, die ze naar onder meer het Midden-Oosten en Vietnam vervoert. „Schijnbaar willen die mensen daar ze in huis hebben.”
Er zijn steeds minder mensen die dit doen, zangkanaries kweken en leren zingen. Met duizenden waren ze in de jaren vijftig, nu is Willy Kling een van de weinigen die er nog elke dag mee bezig is.
Ja, elke dag, benadrukt hij, maar niet de héle dag. „Je kunt wel eindeloos bij die kooien gaan liggen hangen, maar dat vinden die vogels ook niet leuk.”