N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Beeldende kunst Drie tentoonstellingen in het Cobra Museum in Amstelveen laten de Deense invloed op de kunstenaarsgroep zien. Van een psychiatrisch patiënt die maar geen vrouw mocht worden tot een gemummificeerde rat.
Op 23 juli 1954 loopt de kunstenaar Ovartaci – geboren als Louis Marcussen – de timmerwerkplaats binnen van een psychiatrische kliniek even buiten de Deense stad Aarhus. Het is een vertrouwde plek voor Ovartaci, die er al sinds 1929 psychiatrisch patiënt is, en daar graag vertoeft. Deze keer is het bezoek aan de werkplek anders, er gaat geen kunstwerk gecreëerd worden, maar een nieuw leven. Tussen alle gereedschappen liggen een beitel en een steen om die wat scherper te maken. Ovartaci slijpt de beitel, legt vervolgens de eigen penis op een blok en hakt die er in één keer af.
Verzoeken om een vagina te krijgen, waren niet ingewilligd. Verder dan een castratie had men niet willen gaan, en dus nam Ovartaci de vijl in eigen hand. Bevrijd van het mannelijk geslacht gaat ze een nieuwe levensfase in, maar het zou nog drie jaar duren voordat ze in een ziekenhuis daadwerkelijk een vagina kreeg.
Naast haar nieuwe identiteit, leverde de gruwelijke actie ook een gouache op waarop een vrouw is te zien met hamer en vijl in de hand. ‘Gor som Jeg = befri [Dig]’ staat er, ‘Doe als ik = bevrijd jezelf’.
Een overzichtstentoonstelling van Ovartaci’s werk is nu te zien in het Cobra Museum in Amstelveen om te vieren dat het dit jaar 75 jaar geleden is dat de Cobra werd opgericht, de groep kunstenaars die hun naam vormde met de eerste letters van de steden waar ze vandaan kwamen (Kopenhagen, Brussel, Amsterdam). Als aftrap richt het museum zich op de Deense kant van de groep. Vaak ligt de focus op Nederlandse en Vlaamse vernieuwers als Karel Appel, Corneille, Constant en Pierre Alechinsky – en ook nog wel op de Deen Asger Jorn. Maar hoe zit het met de Deense avant-garde die aan Cobra voorafging, en wat doet deze Ovartaci – die ook een enorme hit was op de hoofdtentoonstelling Milk of Dreams op de laatste Biënnale in Venetië – in de Deense focus van het Cobra Museum? Drie gelijktijdige tentoonstellingen geven antwoord op die vragen.
Hallucinerende middelen
De overzichtsexpositie Becoming Ovartaci toont naast veel van haar werk ook een film over haar leven en legt verbanden met Asger Jorn, die zeer gefascineerd was door haar werk. Het werk van schilder en dichter Ovartaci (1894 – 1985) heeft op het eerste gezicht weinig van doen met Cobra, het is veel minder spontaan en veel verfijnder. Het gaat hier om werk van een autodidact, die als bijna-dertiger in 1923 Denemarken was ontvlucht om verder te leven in Argentinië. In het noorden van het land hongerde ze zich uit, nam hallucinerende middelen en werd helemaal gek. Er zat weinig anders op terug te keren naar Denemarken, waar Ovartaci van 1929 tot 1972 in psychiatrische klinieken verbleef, grotendeels afgezonderd op de mannenafdeling. Ze kon zelf wel na haar afgedwongen transitie naar de vrouwenafdeling willen, daar was wat de leiding betreft geen sprake van.
Het is een treurige geschiedenis van iemand met onrust in lijf en leden. In de kliniek merkte de verpleging dat Ovartaci (dat ‘hoofdpatiënt’ betekent in Jutlands dialect) rustig werd wanneer ze kunst maakte. Hele werelden ontstonden: poppen waar ze mee kon praten bij gebrek aan medepatiënten, schilderijen, extreem lange sigarettenhouders en een zelfgebouwde (niet werkzame) helikopter waarmee Ovartaci hoopte de vrijheid tegemoet te treden.
Heel af en toe ging ze mee met de directeur naar huis om even vrij te zijn en papieren speelgoed met zijn kinderen te maken. Het is op een van die avonden dat ze de Deense Cobra-kunstenaar Asger Jorn (1914 – 1973) ontmoet. Jorn was zelf net ontslagen uit het sanatorium van Silkeborg op Jutland, nadat hij meer dan een jaar had moeten genezen van lichamelijke en psychische uitputting door tbc. Hij was sindsdien geïnteresseerd in kunst die door psychiatrische patiënten was gemaakt en raakte in de ban van Ovartaci en bleef gefascineerd door het werk waarin de pijn van een ‘bevrijde’ ziel te zien was.
Ze bouwde een helikopter die met de hand werd aangedreven, in het verlangen vrij te zijn
Los en toch verbonden is ook het werk van de Zuid-Afrikaan Ernest Mancoba en de Franse Sonja Ferlov, te zien op de tweede tentoonstelling Je est un autre. Hij maakte schitterende variaties op Afrikaanse maskers waar bijvoorbeeld Picasso mee aan de haal was gegaan, zij maakte overweldigende beeldhouwwerken. Als echtpaar woonden ze een tijdje in Denemarken, maakten daar kennis met het Deense Cobra-deel. Het was een tijd dat Denemarken veel te bieden had als het ging om de avant-garde.
Hellepaard
In Denemarken had de avant-garde zich, anders dan in Nederland en België, tijdens de Tweede Wereldoorlog verder kunnen ontwikkelen. Kunstenaars konden langer hun gang gaan en kregen aanvankelijk minder dwang opgelegd. Anders dan de Brusselse en Amsterdamse Cobra-groep, was er bij de Deense Cobra-tak sprake van een voortzetting van die avant-gardistische traditie. Dat is goed te zien in de derde tentoonstelling, Wij kussen de aarde. Deense moderne kunst 1934-1948.
Vooral de invloed van de Deense surrealisten valt op. De latere Cobra-kunstenaars Asger Jorn en Carl-Henning Pedersen waren zelfs al betrokken geweest bij het vooroorlogse Linien, een surrealistisch blad dat met groepstentoonstellingen vaak ophef wist te genereren.
Zich afzettend tegen de burgerlijke cultuur, vinden ze elkaar in communistische sympathieën. Zo organiseerden ze in 1934 een expositie waarin Henry Heerup (1907 – 1993) het werk Rotten (De Rat) toonde. Het was een gemummificeerde rat (die nu ook in het Cobra Museum is te zien), die vastgespijkerd zat aan een omgekeerd houten kruis. Indertijd was het werk een succes: na de Linien-tentoonstelling werd Heerups ‘Jezus-rat’ verkocht voor 3.000 Deense kronen.
Met zijn ‘vuilniskunstwerken’ – behalve het getimmerde kruis was er een stuk schilderijlijst en een veer van een fietszadel bij de rat geplakt – wilde Heerup laten zien dat kunst democratisch was, en ook door iedereen te maken. Dat anti-hiërarchische nam hij vrij letterlijk. Later zou hij een pleidooi tegen de sokkel houden: „De eerste sokkel in de wereld was geen sokkel, maar een heuvel van aarde met een menhir. De Heuvel was ‘Functionalistisch’, omdat het een grafkamer met schatten bevatte. De verhoging die we nu kennen, komt van troon. De Troon van de Heerser. Verheven boven Alle Mensen.”
Linien bracht kunst gebaseerd op spontane vrijheid en onbegrensde verbeelding. Voor de oorlog hadden veel van de Deense kunstenaars in Parijs gezeten, maar vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog keerden ze terug naar Denemarken.
De visie die ze in de jaren dertig hadden ontwikkeld, week niet ver af van de ideeën van de groep die zich organiseerde rondom het collectief ‘Helhesten’, oftewel ‘Het hellepaard’ (1941-1944). Waar Jorn bij Linien pas in een laat stadium betrokken was, was hij nu een van de initiatiefnemers en bracht hij met kunstenaars als Ejler Bille, Henry Heerup, Carl-Henning Pedersen en Else Alfelt het tijdschrift Helhesten uit.
Omdat de groep tot 1943 geen last had van censuur, kon het blad een uiting van abstracte, anti-fascistische kunst zijn. De sfeer in de tekeningen van onder anderen Pedersen zie je terug bij de latere Cobra-kunstenaars. De gekozen onderwerpen waren breed, artikelen gingen over surrealisme en automatisme, kindertekeningen, tatoeages en Hollywoodfilms, over elkaar of de schrijvers Arthur Rimbaud en Franz Kafka.
In 1941 organiseerden ze in het noorden van Kopenhagen een tentoonstelling in een tent – titel: 13 kunstenaars in een tent – waar onder meer werk te zien was van Jorn. Een tent moest de drempel verlagen voor wie een museum een beetje eng vond, de kunstenaars ontvingen de bezoekers om erover te vertellen, beelden stonden gewoon op de grond.
Het geheel was een uiting van „spontane abstractie die later zo kenmerkend werd voor Cobra. Een uiterlijk zeer diverse kunst, maar altijd spontaan, fantasierijk, levendig en kleurrijk. Een artistieke voorbode voor Cobra”, aldus de catalogus behorend bij de drie tentoonstellingen. Onvriendelijk gesteld kun je concluderen dat de Amsterdamse en Brusselse tak na de oorlog de Denen harder nodig hadden dan andersom om tot de beeldtaal en ideeën van Cobra te komen.
Helikopter
Ondertussen was Ovartaci helemaal niet geïnteresseerd om naar buiten te treden met haar werk, ze wilde alleen maar vluchten in de verbeelding. Toch kwam er steeds meer aandacht, camera’s legden vast hoe ze een met de hand aangedreven helikopter de lucht in probeerde te krijgen. Hard draaiend aan een molentje moest er genoeg lucht onder de bladen komen en zouden propellers het houten skelet waar Ovartaci in stond omhoogduwen. Het enige dat echter draaide was de camera, de wieken bleven roerloos, het houten skelet vastgenageld.
Ovartaci zelf geloofde het allemaal wel in 1972. De catalogus meldt dat in het dagboek op 23 april 1972 staat: „Mijn naam is Louis Marcussen – en ik ben een man.” Het was haar niet gelukt officieel een vrouw te worden, alle pogingen ten spijt. Conventies bleken ondanks alle goeie bedoelingen hardnekkiger dan je haar zou toewensen. Begrensde vrijheid: daarmee gaan we het Cobra-jaar in.