Acteur Ryan O’Neal, een van de grootste filmsterren van de jaren zeventig, is vrijdag 8 december overleden, hij werd 82. In de film Love Story, dé hit van 1970, sprak hij de gevleugelde en vaak geparodieerde woorden „Love means never having to say you’re sorry”. Zoals met alle grote filmsterren stond ook zijn privéleven in de belangstelling, met name zijn volatiele relatie met actrice Farrah Fawcett – vooral bekend van haar golvende kapsel én de tv-series De man van zes miljoen en Charlie’s Angels. Net als collega-filmsterren Elizabeth Taylor en Richard Burton gingen O’Neal en Fawcett meermaals uit elkaar, waarna ze weer bij elkaar terug kwamen. Hij schreef er zelfs een boek over: Both of Us: My Life With Farrah. Met een aantal van zijn kinderen onderhield O’Neal, een voormalig bokser, een moeizame relatie. Dochter Tatum en zoon Griffin beschuldigden hem van fysiek misbruik en emotionele verwaarlozing. Met zijn andere zoon Redmond werd hij in 2008 gearresteerd wegens het bezit van drugs. In de laatste decennia van zijn leven was O’Neal meer in het nieuws vanwege dit soort incidenten dan om zijn acteerwerk.
Jongensachtige charme
De fotogenieke, altijd jongensachtige acteur met het blonde haar en blauwe ogen haalde dan ook nooit meer de populariteit die hij in de jaren zeventig had. De basis daarvoor wordt gelegd door zijn charismatische optreden in de baanbrekende soapserie Peyton Place, waarin hij naast Mia Farrow schittert. Zijn grote doorbraak volgt in 1970, met de tranentrekker Love Story. Hierin speelt hij een welgestelde Harvard-rechtenstudent die valt voor de assertieve muziekstudente Jennifer (Ali MacGraw), een jonge vrouw uit de arbeidersklasse. Ondanks tegenwerking van zijn vader trouwen ze, waarna het noodlot toeslaat als zij ongeneeslijk ziek blijkt. De meeslepende muziek van Francis Lai zorgt er definitief voor dat de traanklieren aan het werk worden gezet.
In een van zijn beste films, Paper Moon (Peter Bogdanovich, 1973), is hij samen met zijn dochter Tatum te zien. Op negenjarige leeftijd won Tatum de Oscar voor beste actrice voor de rol van weesmeisje Addie, nog steeds de jongste winnaar. In de in fraai zwart-wit gedraaide, amusante schelmenfilm is hij een oplichter die Addie gebruikt om bijbels te verkopen in het Amerika van de depressiejaren. Zijn goedgelovige slachtoffers selecteert hij door rouwadvertenties te spellen. Een jaar eerder speelt hij samen met Barbra Streisand de hoofdrol in What’s Up, Doc? (1972), Bogdanovich’ geestige hommage aan de screwball comedies uit de jaren dertig en veertig. In 1979 zou hij met Streisand The Main Event maken, waarin hij een verlopen bokser is die zij onder haar hoede neemt.
‘Leeg’ acteerwerk
De laatste jaren wordt het acteerwerk van O’Neal in Stanley Kubricks sprookjesachtig mooie kostuumfilm Barry Lyndon (1975) meer op waarde geschat. Zijn ‘lege’ acteren is functioneel en cruciaal voor de rol die hij speelt. Kubricks William Makepeace Thackeray-verfilming gaat over de opkomst en ondergang van de opportunistische Edmond Barry, een Ierse rekel die snel wil opklimmen in adellijke kringen en met Lady Lyndon trouwt, puur en alleen om haar geld. Het is aan de toeschouwer om te bepalen of Barry sympathiek is of een schavuit, wat te danken is aan O’Neals open, volgens sommigen weinig expressieve spel, maar zijn non-expressiviteit kan ook komen door de vele takes die Kubrick hem liet spelen: „Aan het eind van de lange draaiperiode kon je me wegdragen” zei hij er later over.
Eind jaren zeventig gebruikt O’Neal zijn minimale acteren opnieuw zeer effectief in de onderschatte, stijlvolle bankroversfilm The Driver (Walter Hill, 1978), die vijf jaar geleden veel invloed had op Baby Driver (Edgar Wright, 2017). O’Neal speelt ‘de Chauffeur’ wiens existentiële eenzaamheid verborgen wordt achter een koel pantser van professionaliteit. Het is een rol die bewust ingaat tegen zijn ‘zachte’ imago van hartenbreker, en daardoor des te beklijvender.
Leeslijst