De bezeten liefde voor theater van Karina Holla: ‘Ik ben te onaangepast voor het gewone leven’

Karina Dresser: „Ik heb een hekel aan het woord ‘hysterisch’, dat altijd op vrouwen wordt geplakt. Mannen zijn net zo goed hysterisch.”

Karina Dresser: „Ik heb een hekel aan het woord ‘hysterisch’, dat altijd op vrouwen wordt geplakt. Mannen zijn net zo goed hysterisch.”

Foto Joshua Walter

Interview

Karina Holla Voor haar voorstelling ‘De Dresser’ baseert Karina Holla zich losjes op de film The Dresser (1983), waarin de bezetenheid voor theater een grote rol speelt. „Theatermaken houdt me in leven.”

Aan het plafond hangen jurken en kostuums aan touwen. Daartussen beweegt Karina Holla zich, terwijl ze een scène repeteert uit haar nieuwe voorstelling De Dresser, in een studio in Amsterdam-Oost. Haar solo is zeer losjes gebaseerd op de meesterlijke film The Dresser (uit 1983), met Albert Finney als megalomane Shakespeare-acteur op leeftijd en Tom Courtenay als zijn passief-agressieve kleder en verzorger.

Holla repeteert een scène uit de film, gesitueerd in de Tweede Wereldoorlog, waarin de acteur een wanhopige man bij zijn platgebombardeerde huis kaartjes voor zijn voorstelling aanbiedt als troost. Dat gebaar typeert hem en de film. Het is onderdeel van de mystificatie van theater als een magische plek voor catharsis en heling.

Wat de Shakespeare-acteur en zijn kleder delen met elkaar, en met Holla, is hun totale vereenzelviging met het theater. Het toont een bezetenheid waar ze in het gesprek na de repetitie, vrijelijk associërend, keer op keer blijk van geeft. Vraag Holla wat haar bezielt om op haar 73e nog de vloer op te gaan en ze antwoordt: „Theatermaken houdt me in leven. Als ik niet bezig ben, krijg ik pijntjes. Daar wil ik niet aan.”

De jurken aan het plafond refereren aan het eerdere werk van Holla, waar ze ook in de tekst uit put. In die zin is De Dresser ook een viering van haar rijke carrière. Na de mime-opleiding aan de Amsterdamse Theaterschool maakte ze veelal eigen werk, zoals Valeska, ich bin eine Hexe (1983) en Solo/Duo (met Ingrid Kuijpers, 1985), waarvoor ze de Mimeprijs kreeg en dat met opvoeringen in elf landen een internationale hit was. In Edele Sappen (1997) verwerkte ze haar verwantschap met kunstenares Louise Bourgeois. Voor haar Kafka Project kreeg ze de prijs voor beste theatervoorstelling in Kroatië (2013).

Hoewel Holla geregeld als ‘Koningin van de Mime’ is betiteld, mengt ze haar bewegingskunst veelal met tekst. In 2018 kreeg ze zelfs de Theo d’Or (beste actrice) voor een rol (in Romp) waarin ze alleen praatte en niet kon bewegen, omdat ze ingesnoerd op bed lag.

In The Dresser is de oude acteur oververmoeid, maar geldingsdrang en de dwingende hand van zijn kleder duwen hem elke avond de planken op. Zijn Shakespeare-rollen vertolkt hij met veel gevoel voor drama en pathos, gekleed in historische kostuums en voorzien van pruiken, plakbaarden en veel make-up. Die acteerstijl is wat Holla het meest aanspreekt in de film. „De intensiteit van zijn spel is fantastisch. Die man acteert op de rand van de waanzin. Maar wat hij doet, is echt, wezenlijk, menselijk. Niet gemaniëreerd of gemaakt. Het is een eerbetoon aan wat theater kan zijn. Elke keer als ik de film zie, raakt ik weer helemaal vervuld.”

Hij hanteert een exuberante stijl die uit de theaters is verdwenen.

„Ik ben ook een acteur die je niet dagelijks ziet. Maar in deze voorstelling wil ik mijn spel meer naar binnen laten slaan. Wat ik zeg moet meer een innerlijke beleving worden.”

Bij de repetitie oogde je wat vermoeid.

„Daar moet ik nog aan werken. The Dresser gaat ook over de kapotheid van de acteur, over acteren op leven en dood. Eigenlijk wil ik dat zo happy en kek mogelijk spelen. Maar nu ben ik in de fase waarin ik de kapotheid en vermoeidheid toelaat, om het verdriet van het ouder worden te tonen.”

Is het een opgave de energie te vinden?

„Dat lukt nog wel. Ik ben een bom die zich thuis oplaadt en dan ontploft op het toneel. Daar kleeft een zeker risico aan. Zie Tommy Cooper, die een hartaanval kreeg op toneel, waarna het publiek de slappe lach kreeg. Ik zeg niet dat het mij overkomt, maar een zeker risico neem ik wel.”

Net als de acteur, die bezwijkt na een voorstelling. Wat spreekt je aan in zijn bezetenheid?

„De drang om je creativiteit, het scheppende deel in jezelf, te blijven aanspreken. Zoek het op: de kleuren, de dromen. Laat je niet weerhouden door grenzen die je van buitenaf worden opgelegd.”

Voor de acteur in de film bestaat er niets buiten het theater. Voel je dat ook zo?

„Daar heb ik ook wel last van ja. Ik deug alleen voor het theater. In de wereld van kunst, boeken, films ben ik thuis. In een winkel, bijvoorbeeld, weet ik me geen raad. Zeker niet als ik net gespeeld heb. Dan kan ik bij wijze van spreken niet eens een pak melk kopen. Ik ben te onaangepast voor het gewone leven.

„Ik heb nooit een ander beroep gehad. Was nooit ober ofzo. Wel heb ik altijd les gegeven en mijn studenten gestimuleerd over hun grenzen heen te gaan. Ik heb altijd het theater geleefd. En mezelf uitvergroot. Maar die uitvergroting is in het dagelijkse leven niet comme il faut. Ik kan af en toe opeens deze doen…” Holla slaakt een harde en hoge, stuiterende kreet die door de ruimte kaatst. „Ik was bij Louise Bourgeois op bezoek en zij vond het heerlijk. Maar ik ben er ook wel eens bijna het café door uitgezet. Mijn man vindt het ook vreselijk.”

Hoe komt het dat je niet in het gewone leven past?

„De wereld van mijn ouders bestond alleen uit muziek en boeken. Mijn vader was directeur van Galerie Moderne, een vroegere winkelketen. Mijn moeder was verpleegster. Het waren gepassioneerde, romantische mensen en we vormden een vrij emotioneel, heftig gezin.”

In het stuk heten ze ‘verschrikkelijke ouders’.

„Dat is wel zo.”

Ze heeft het er liever niet over, zegt ze. Liever benadrukt ze dat ze in haar jeugd heeft „leren vechten”.

Was het theater een uitweg?

„Ja, want ik leerde allemaal bijzondere mensen kennen die dromen omzetten in theater. Op de mimeschool was ik op mijn plek. Ik kon mijn eigen werk maken en zo wild zijn als ik wilde.

„Mijn eerste stuk op de mimeschool speelde ik in een modderbad. Het was alsof ik van Calais naar Dover zwom. Ik hou van zwemmen, omdat het je iets lichts geeft. Net als vliegen. Die ervaring was zo sterk dat ik het vanaf dat moment te pakken had.

„Ik wilde dat weer, nog een keer vliegen. Licht worden, vanuit een zwaarte die ik in me heb. Vanuit de donkerte naar de zon. Daar ben ik naar op zoek.”

Hoe is het om ouder te worden als actrice?

„Het is een strijd met mijn ouder wordende lijf. Ik kon een brug maken en terugveren. Dat soort bewegingen laat je achter je. Net als het springen, het huppelen. Daar komt een innerlijke doorleefdheid voor in de plaats.”

Ze schiet vol. Neemt een moment en zegt dan: „De vraag is ook: hoe bereid je je voor op de dood? Dat schuif ik voor me uit. Van het totale niets heb ik me nog geen beeld gevormd. Terwijl ik veel oude vrouwen heb gespeeld toen ik jong was.” Ze schiet in een rol en roept: „Scheisse, bin ich noch nicht in Himmel? Scheisse, scheisse, scheisse!” Ze is even weer danseres Valeska Gerte, uit haar Valeska, ich bin eine Hexe: „Een vrouw die dacht dat ze dood was, maar toch bleek te leven.”

Waar kwam die fascinatie voor oudere vrouwen vandaan?

„Van de emoties die zich in hun lichaam nestelen. Dat je lichaam een verhaal vertelt is superinteressant. Mijn studenten vroeg ik altijd drie tics te nemen en daar iets mee uit te drukken.” Ze doet tics voor, met schokkerige, hoekige bewegingen van hoofd en schouders.

Recensenten omschreven je bewegen als ‘aanstekelijk energiek’ en ‘aan hysterie grenzende intensiteit.’

Holla lacht hard. „Geestig. In de mime leer je je lichaam te articuleren. In het begin speelde ik veelal grotesk. In het Valeska-stuk zat bijvoorbeeld een orgastische dans. Inmiddels heb ik het acteren verinnerlijkt.

„Overigens heb ik een hekel aan het woord ‘hysterisch’, dat altijd op vrouwen wordt geplakt. Mannen zijn net zo goed hysterisch.”

Bij het in ontvangst nemen van de Theo d’Or voerde je een act op die grotesk aandeed.

„Anders ben ik te verlegen. Dan kom ik die drempel niet over. Ik heb een voertuig nodig. Ik was boven mezelf uitgetild door het moment, alsof ik een voetbalwedstrijd had gewonnen. Alle frustraties spoelden weg. Ik voelde me helemaal schoongewassen.”

Waarom verwijs je in ‘De Dresser’ naar eerder werk?

„Het acteren en de kostuums in de film roepen dat op. Het zijn stukken die nog in mij leven. Zoals The Topor Treatment, dat Roland Topor in 1994 voor me schreef.”

Topor was een surrealist. Voel je je verwant?

„Vooral met zijn zwarte humor. Het is humor die voorbijgaat aan het redelijke en fatsoenlijke. Topor schilderde een vrouw die haar hart openscheurt. Zo voelt het ook als ik theater maak.”

Is die humor deel van je onaangepast zijn?

„En van mijn anarchistische aanpak. Daardoor plaatst men mijn vaak in de marge. Daar kan ik me wel kwaad over maken. Ik zou net zo goed in Carré willen optreden.

„Ik creëer mijn eigen wereld, een wereld waarin ik kan leven. Maar wat blijft daar van over? De theatermaker offert zijn leven aan de kunst. In de avonden en weekenden ben je aan het werk. Andere manieren van leven geef je op. Vroeger wilde ik twaalf kinderen…”

Komt bij dat inzicht ook spijt?

„Nee hoor, helemaal niet. Want ik heb een grootser leven geleefd dan ik normaliter had kunnen leven. Mijn leven is sowieso een verhaal.”

Karina Holla: De Dresser. Te zien van 11 oktober t/m 9 april. Première 12 oktober, CC Amstel, Amsterdam. Info: karinaholla.nl