De atmosferische liederen van Jake Heggie verbleken bij een magistrale, maniakale Berlioz

Hoe klinkt het als de liefde je tot waanzin drijft? Het Koninklijk Concertgebouworkest roept deze week de hulp in van twee grote operasterren voor het antwoord op die vraag: de Britse topdirigent Antonio Pappano leidt zijn achtste programma bij het orkest; de wereldberoemde mezzosopraan Joyce DiDonato debuteert.

In Het Concertgebouw zelf is DiDonato geen onbekende. Ze komt er al bijna twintig jaar over de vloer met bijzondere programma’s – in september kreeg ze er zelfs de Concertgebouwprijs voor – maar met het huisorkest werkte ze nog niet eerder samen. Best gek, bekende ze vorig jaar in NRC.

Woensdagavond maakte ze haar KCO-debuut. Op DiDonato’s instigatie klinkt er een werk van de Amerikaanse componist Jake Heggie (1961). Een dubbeldebuut, want het is de eerste keer dat zijn muziek op de lessenaars van het KCO staat. Heggie is vooral bekend om een tiental opera’s, maar vanavond klinkt een georkestreerde liedcyclus, in een tweeluik met het beroemdste werk van de Franse romanticus Hector Berlioz (1803-1869).


Lees ook

Dit interview met Joyce DiDonato

Joyce DiDonato

Hunkering

Berlioz componeerde in 1830 zijn autobiografische Symphonie fantastique, of ‘een episode uit het leven van een kunstenaar’. Zonder woorden, puur instrumentaal dus, verbeeldt hij zijn eigen hunkering naar een Ierse toneelactrice. De muzikale hel barst los als zijn liefde onbeantwoord blijft en de kunstenaar zichzelf met opium vergiftigt. In een koortsachtige nachtmerrie hoor je doodsklokken luiden, de heksen dansen, en Berlioz’ afgehakte kop van het schavot stuiteren.

Zo’n honderd jaar na Berlioz werd beeldhouwster Camille Claudel op last van haar broer opgesloten in een gekkenhuis. Ze zou krankzinnig zijn geworden na haar destructieve affaire met leermeester Auguste Rodin. De laatste dertig jaar van haar leven bracht ze in de gesloten inrichting door. Nog eens een eeuw later liet Jake Heggie zich door haar verhaal inspireren tot de liedcyclus Camille Claudel: Into the fire, gecomponeerd met de stem van DiDonato in gedachten.

Heggie en Berlioz dus: allebei verhalende muziek over een kunstenaar, over onbeantwoorde en gekmakende liefde, met waanzin tot gevolg. De twee werken lijken in premisse zó sterk op elkaar, dat je het gerust een open deur kunt noemen om ze achter elkaar te programmeren. Die keuze blijkt niet ideaal: de stukken worden eerder tegen elkaar uitgespeeld dan dat ze elkaar complementeren. En dan laat het zich wel raden wie er als sterkste uit de bus komt: het is niet voor niets dat het KCO vrijdag al zijn 250ste uitvoering van de Symphonie fantastique aantikt.

Vernuft

Heggies liedcyclus verbleekt bij het muzikale vernuft van Berlioz. Into the fire moet het meer hebben van zijn indringende sfeerbeelden dan van verrassende wendingen of overrompelende gekte. De klanken van de ‘Prelude: Awakening’ worden bijvoorbeeld mooi spookachtig als een slagwerker met een strijkstok langs het metaal van de vibrafoon schraapt. In het eerste deel (‘Rodin’) grijpt DiDonato je met haar krachtige stemgeluid bij de lurven.

Ingekleed in een wat kalmer, impressionistischer concertprogramma kan dit werk ongetwijfeld een grote indruk maken, maar naast de maniakale koortsdromen uit de Symphonie fantastique blijf je je vooral afvragen hoe het kan dat Berlioz tweehonderd jaar vóór Heggie al zoveel moderner klonk. Het is voornamelijk aan DiDonato’s aangrijpende vertolking te danken dat het atmosferische Into the fire deze woensdagavond overeind blijft, en aan de Pucciniëske intensiteit waarmee Pappano de orkestpartijen kleurt.

Pappano’s dirigeerstijl bezorgde hem een jaar of tien geleden een tennisarm, en daar kun je je als toeschouwer van alles bij voorstellen. Maar zeker bij Berlioz heeft dat verwoede gehouw met zijn armen een grootse uitwerking. Soms laat hij het orkest effectief langs de randen van het lelijke scheren. Dat de strijkers in het tweede deel met flinke portamenti (glijdende noten) spelen, en steeds nét niet helemaal gelijk, versterkt het gevoel dat je aangeschoten van de champagne door een walsende menigte zwabbert. Het opdoemen van de geliefde, als een haarscherpe klarinetsolo, werkt dan ineens ontnuchterend.

Door de orkestklank af en toe haast onhoorbaar zacht te houden, hebben de krankzinnige climaxen twee keer zo veel impact. Houtblazers die zichzelf overschreeuwen, grommende bassen, stampend paukengeweld. En dan die slotakkoorden van de delen, waar het koper steeds zo kraakhelder doorheen priemt! Hoe klinkt het als de liefde je tot zinderende, magistrale waanzin drijft? Nou, zo dus.