De absurditeit van het doemscenario

Woord In een slachterij kan het vee alleen schuifelen naar het onvermijdelijke. In overdrachtelijke zin denkt Gawie Keyser daaraan bij de provinciale verkiezingen.

Of je het nu wilde of niet, deze Provinciale Statenverkiezingen ging je in met in je hoofd Billy Pilgrim. Misschien is Billy er altijd, maar op een zondagochtend sprong hij opeens op de voorgrond toen Esther Ouwehand van de Partij voor de Dieren in het Buitenhofdebat zei, „de kippenslachterijen worden slapend rijk”. Slachterij. Abattoir. Slachthuis. Vijf.

Billy. Als Amerikaanse infanterieverkenner en krijgsgevangene overleefde hij in 1945 het bombardement van Dresden; en zijn ervaringen staan in de roman Slachthuis vijf (1969) van Kurt Vonnegut.

Tijdreis

Vonnegut en de Statenverkiezingen — zij hebben alles met elkaar te maken, juist via dat ene woord. Nederland moet minder boerderijdieren om stikstofdoelen in 2030 te halen. Ook slachterijen gaan de klappen voelen, waarmee Ouwehand op haar wenken wordt bediend. Nu, maken we zoals Billy in Vonneguts roman een tijdreis, in ons geval naar circa 2040, zal ‘slachterij’ dan nog worden gebezigd?

De kracht van het woord zit in de boektitel, ook in het Engels en het Duits, Slaughterhouse 5 en Schlachthof-fünf. De beschrijving in Het Algemeen Nederlands Woordenboek luidt: ‘… biedt ruimte om getransporteerde dieren in verschillende stappen te slachten, waarbij handelingen als verdoven, afmaken, verbloeden, haren verwijderen, organen verwijderen, karkassen delen, uitbenen en in stukken snijden worden verricht.’ Juist in de context van Vonnegut en de oorlog scheppen deze betekenissen lugubere vergezichten.

Dresden na de bombardementen aan het eind van de Tweede Wereldoorlog.
Foto Richard Peter / Deutsche Fotohek

Het ging de Amerikaanse schrijver om ‘slachterij’ als metafoor. Apocalyptisch zijn de beschrijvingen via Billy Pilgrim van de onnoemelijke situatie in Dresden vlak na de aanval. In werkelijkheid was Vonnegut er zelf. Hij overleefde door samen met andere krijgsgevangenen omringd door kadavers in een vleeskelder drie verdiepingen onder een slachthuis, nummer vijf, te schuilen terwijl meer dan tweehonderd Lancasters negenhonderd ton aan brandbommen op de stad gooiden.

Dranghekken

Deze traumatische ervaring veranderde de schrijver. In Slachthuis vijf ontdekt Billy dat het leven niet is opgebouwd uit heden, verleden en toekomst, maar uit alledrie tegelijk, wat tijdreizen mogelijk maakt. Belangrijker: hiermee kunnen we het idee van de mens als vrij wezen opzij schuiven. En wat is ‘slachterij’ anders dan een voldongen feit, voor wie zich schuifelend tussen de dranghekken bevindt richting de plaats waar slachters wachten, hun messen geslepen?

De flexibele tijd, het onvermijdelijke lot — beide dingen zitten gebakken in het bronwoord ‘slachten’. Dat verwijst van oudsher ook naar ‘aarden naar’, vandaar dat ‘geslacht’ betekent afstamming of geaardheid. In het Oudhoogduits zei men: ‘nah den fordoron slahan’, dat wil zeggen ‘naar de vaderen slaan’ .

‘Slachten’ betekende ooit letterlijk vee doodslaan. Dat laatste zeggen en doen we niet meer, want het moet humaan. Maar eerlijk, we willen het niet weten, hoe het eraan toegaat in zo’n slachterij. Toch moet het nu. Vijf voor twaalf is het voor de natuur. Gelukkig is Vonnegut er om ons de absurditeit van het doemscenario te leren omarmen. We kunnen zoals Billy Pilgrim lachen om de Statenverkiezingen, om de debatten, en dan ons best doen om de uitkomst te veranderen via het stemhok, ook al staat die vast.