In de lintbebouwing van het Belgische dorpje Oud-Rekem, net over de grens bij Limburg, staat een huis met een tamelijk zielloze bakstenen gevel uit de jaren tachtig. Daarachter gaat een andere wereld schuil. Achter de voordeur blijkt het een burgemeesterswoning uit 1700: plavuizen vloer, houten balken, hoge plafonds. Tegenwoordig is het de thuisbasis van Yīn Yīn, de band van ‘een paar bengeltjes uit Maastricht’. Dat betekent dat op de scheve Belgische zolder Oost-Aziatische klanken in een psychedelisch funkjasje worden gestoken.
Bij binnenkomst in de studio laat drummer Kees Berkers het luik van de zoldertrap achter zich zakken via een katrol die langs de hoge balken loopt. Het tegengewicht is een mandje gevuld met stenen. „Dat is het eerste wat we hier maakten.” Een studio moet immers dicht kunnen, door een trapgat lekt het geluid weg.
Hier kwam Mount Matsu tot stand, van schrijfproces tot opname en mixage. Het is hun derde album en komt deze week uit. Een plaat met vrijwel allemaal instrumentale nummers, soms met een Dick Dale-achtige surfsound of hoekige Krafwerk-synths, dan weer disco en soul, maar altijd vol met klanken geleend uit Thaise sixties-songs en Japanse en Chinese tradities.
Het pand is van de moeder van bassist Remy Scheren, maar ze mogen het gebruiken als ze de boel opknappen. Dus nam Berkers vorig jaar zijn troffel ter hand en ontfermde zich over de oude muren – Goldband is niet de enige stukadoorsband van Nederland. Geen makkelijke klus, alles loopt schuin en scheef. Scheren: „Het staat voor hoe wij dingen aanpakken. We hadden die muur recht kunnen trekken, maar het hoort bij zo’n oud huis dat het nu een beetje Harry Potter-achtig krom is. Ook in deze studio beschikken we niet per se over de juiste dure apparatuur, we doen het op gevoel.” De disbalans komt ook terug in hun bandnaam, niet het evenwicht van Yin Yang, maar twee keer het vrouwelijke Yin.
Van bamboe en elastiek knutselde Berkers een hokje voor zijn drumstel, behangen met moltons en het overgebleven isolatiemateriaal van de muren om de echo’s te absorberen. „Je kunt zo’n drum booth ook kopen voor tienduizend euro, maar dat hebben we niet. Die klinkt misschien beter, maar ik zit eigenlijk liever in mijn eigen bamboehutje.”
Kattenklauwen
Prominent in de ruimte staat de guzheng, een Chinese harp waarvan geen van de vier bandleden precies weet hoe je die moet bespelen, maar die op vrijwel elk nummer van het album te horen is. Vaak gewoon door de vinger langs de pentatonisch gestemde snaren te halen, de toonladder die ‘oosters’ klinkt voor westerse oren. „Onze gitarist Erik (Bandt, red) kan er wel iets meer mee,” zegt Berkers, „maar eigenlijk hoor je het te bespelen met van die kattenklauwen.” Hij opent een vakje in de klankkast waarin een soort nepnagels liggen, nog in het cellofaan. De muzikant moet die als plectrums op de vingers plakken. „YouTube staat vol met video’s van mensen die dat echt goed kunnen.”
Yīn Yīn staat in dezelfde traditie als de Nederlandse exotica van Jungle By Night en Altin Gun. Dergelijke muziek, Scheren noemt het global groove, is nauwelijks te horen in en om Maastricht. „We gaan echt zelden naar concerten in onze eigen stad.” Om dat te veranderen, trappen ze eind deze maand hun albumtour af met een door henzelf gecureerd festival in de Muziekgieterij in Maastricht waar ze Japans-Belgische house programmeren, Latin, Arabische muziek en afrobeat.
Het nog diepere isolement van de studio in Oud-Rekem is bewust gekozen, zegt Scheren. „Zo’n eilandje maakt het lastig, maar bevordert je authenticiteit.” Die aanpak slaat aan. Met hun vorige album speelden ze bijna honderd shows in een jaar, door heel Europa. Mount Matsu bouwt voort op dat succes. Volgende week staan ze voor het vijfde jaar op rij op Eurosonic Noorderslag en in februari gaan ze twee maanden op Europese tour tot in Slovenië en Hongarije.
Krijgen jullie wel eens reacties uit de Aziatische landen waar jullie je inspiratie vandaan halen?
Scheren: „Ja, eigenlijk altijd heel positief. Er was laatst een berichtje van een meisje dat zei dat ze onze muziek hoorde in een groot winkelcentrum in Shanghai. Dat is toch bizar? Het is heel tof dat mensen het daar ook waarderen.”
Jullie hebben daar nog nooit gespeeld?
Scheren: „Dat gaat dit jaar gebeuren. We mogen naar Fuji Rock, een heel groot festival in Japan. Daarna gaan we naar China en misschien Zuid-Korea.”
Yīn Yīn wordt vaak vergeleken met Khruangbin, de populaire Amerikaanse band die ook instrumentale muziek maakt met vooral Thaise invloeden. Hen wordt soms ‘cultural appropriation’ verweten, het toe-eigenen van een cultuur die niet de jouwe is. Doet Yīn Yīn dat niet ook?
Scheren: „Ik vind dat het meevalt. We krijgen bijna alleen maar positieve reacties. Cultural appropriation is een cultuur lenen en dat versimpelen zonder goed onderzoek te doen en dat vervolgens omzetten in een sterk economisch product. Dat is bij ons totaal niet wat er gebeurt. Het is echt onze liefde voor de diepgang van die muziek. Ik hoop dat wij een brug bouwen, zo gevoelig mogelijk. We willen niemand kwetsen, maar zoals altijd met kunst: het kan natuurlijk zijn dat je op iemands tenen trapt. Dat had ook gekund als we punk maakten.’’
Eerder traden jullie op in kimono’s en stonden op de foto met rijsthoedjes.
Berkers: „Daarvan hebben we op een gegeven moment gedacht: misschien moeten we daarmee ophouden, dat is niet gepast. Het lijkt ook wel of het strenger wordt, wat wel en niet mag. Maar we voelen ons nu zelf ook niet meer comfi in kimono’s.”
De eerste tape maakten jullie onder de naam Ladyboys, een verwijzing naar Thaise transpersonen die ook in de toeristische seksindustrie werken.
Berkers: „Daar zijn we niet gelukkig mee. We hebben het als band direct aangepast naar Yīn Yīn. Het is ook voor ons een leerproces.’’
Op het nieuwe album ligt de focus meer op Japan dan op Thailand. Vanwaar die verschuiving?
Berkers: „Ik heb altijd een Japan-fascinatie gehad. Dan gaat het over de architectuur, de filosofie, literatuur, mode en natuurlijk muziek. Het heeft allemaal een vrij simplistische esthetiek. Ik hou ook van de samuraifilms en de anime die daar vandaan komt, het wordt bijna een fantasieplek, dat je bijna vergeet dat het op dezelfde planeet ligt. Fuji Rock wordt ons eerste bezoek aan Japan.”
Scheren: „Die hele cultuur en geschiedenis is een leerweg. Maar we zijn natuurlijk geen historici. We zijn muzikanten die focussen op het mooi uitvoeren van die muziek.”
Berkers: „Ze hebben in Japan een traditie van poppentheaters die begeleid worden door muziek. Eén nieuw nummer, ‘Year of the Tiger’, is op dat idee gebaseerd. Gitarist Erik speelt de gevestigde orde, een dorpje met een eigen cultuur. Remy en ik komen daar met drum en bas als een soort vreemdelingen aan. Eerst is er frictie en wantrouwen, daarna ontstaat een nieuwe verbinding. We willen wel vaker zo verhalend werken.”
Wat is het overkoepelende verhaal van het nieuwe album?
Berkers: „Dat is onze ontdekkingstocht om met zijn vieren een sound te vinden. De vorige twee albums deed ik voornamelijk met onze oude gitarist Yves (Lennertz, red). Hij is er niet meer bij.”
Lennertz maakte nog wel het vorige album, maar speelde live niet meer mee. Wat gebeurde er?
Berkers: „Ik ga er niet te veel over zeggen. We hebben een heel lastige periode gehad. We merkten allebei dat het niet meer ging. Hij komt trouwens wel met zijn nieuwe band naar ons festival hoor.’’
Zijn jullie een band waarin het soms hard kan knallen?
Berkers: „Dat zit niet zo in onze aard. We blijven toch een beetje verlegen Limburgertjes. Het is eerder dat we het te lang binnen houden.”
Scheren: „We nemen nu ook uit voorzorg wat meer afstand van elkaar. We zijn de laatste tijd allebei vaak bij onze vriendinnetjes in Maastricht, in plaats van hier in Oud-Rekem. Anders zitten we gewoon te veel op elkaars lip.”
Op het nieuwe album staat ook het nummer ‘The Year of the Rabbit’, dat in China min of meer samenvalt met 2023. Wordt het nieuwe jaar van de draak, dat op 10 februari begint, the year of Yīn Yīn?
Scheren: „Ach, het is nu al verder gegaan dan ik ooit had gedacht. Op festivals staan we op de poster met bands als The Strokes en Black Eyed Peas. Dan zijn we toch al heel ver gekomen voor een paar bengeltjes uit Maastricht.”