Schrijvers ontwerpen voor hun fantasiewerelden soms geheel nieuwe talen, compleet met eigen vocabulaire, grammatica en zinsleer: J.R.R. Tolkien met het Sindarijns, Star Trek met het Klingon. Gelijkaardig tuigde de Amerikaanse componist David Lang (1957) voor een denkbeeldige religie een eigen gemeenschapszang op. Zijn koorwerk poor hymnal, een opdrachtwerk voor het Nederlands Kamerkoor en de NTR ZaterdagMatinee, fungeert als een gezangenbundel met veertien hymnen voor een fictieve religie waarin barmhartigheid centraal staat. Eerder deze maand verscheen al de opname door het Amerikaanse kamerkoor en mede-opdrachtgever The Crossing. De Nederlandse première volgde afgelopen zaterdag in het Concertgebouw, met het Nederlands Kamerkoor geleid door Peter Dijkstra, die onlangs tot 2028 bijtekende als chef-dirigent.
De openingsregel van poor hymnal schetst een beeld dat voor iedere grootstedeling herkenbaar is: I saw a poor man, he was asking for food, weeping, staring at me. Daarna volgen geen devote teksten gericht aan een hogere macht – het woord god komt slechts twee keer voorbij –, maar nieuwe gebeden geïnspireerd door teksten uit de Bijbel, de Haggada en van bekende denkers en leiders , zoals Gandhi, Obama en Tolstoj. De muziek is David Lang ten voeten uit: gelijkmatig herhalende blokjes gezang, zonder grote dynamische contrasten en onverwachte melodische wendingen, met veel ruimte voor stilte en introspectie. Des te meer valt het op als het koor als één man luidkeels vraagt: what is mine? what belongs to me? En zo nu en dan kringelt er uit het koor een solostem op, zoals in het berustende elfde deel ‘what remains’, dat bevraagt wat je nalaat na de dood (geen goud, maar goede daden).
Lees ook
Een interview met David Lang over het herschrijven van ‘Fidelio’, „misschien wel het slechtste idee ooit.”
Het Nederlands Kamerkoor, dat de afgelopen jaren aardig wat stukken van Lang op het repertoire zette, bouwt zijn overwegend welluidende klankpatronen allemaal zorgvuldig op. Liefhebbers van de regelmatig uitgevoerde little match girl passion, waarvoor Lang in 2008 de Pulitzer Prize ontving, kunnen hun hart ophalen aan de soortgelijk in en uit stromende stemmen in poor hymnal. Maar het vocale klanklandschap van dit nieuwe werk is minder uitgebeend; er is echte samenzang – niet voor niets noemt Lang oude hymnes uit Nieuw Engeland als zijn inspiratie. Toch kan poor hymnal ook iets afstandelijks, haast mechanisch hebben, alsof er een waas van bezielingsloosheid over de noten hangt. Wellicht draagt ook de architectonische leegte van de Grote Zaal daaraan bij en komt de verbindende boodschap van deze muziek in een intiemere ambiance meer tot zijn recht.
En zo kan het zomaar zijn dat je meer wordt geraakt door wat er aan Langs muziek voorafgaat: een eerste helft die thematisch en muzikaal een mooie opmaat vormt met religieus getinte muziek van Messiaen, Poulenc en Satie, alle drie gekenmerkt door van kleur verschietende klankpilaren. Met Messiaens ‘Prière du Christ montant vers son Père’, deel vier uit zijn suite L’Ascension (1934) over de hemelvaart van Christus, laat organist James McVinnie het Maarschalkerweerdorgel van de Grote Zaal weer eens solo klinken. De voix céleste – een warm, ‘zwevend’ orgelregister – draagt de plechtig voortschrijdende en oogverblindende kleurenflarden naar een hemelse wonderwereld, die sereen aan je voorbij zweeft. Nog zo’n vredige sfeer weerklinkt in Poulencs Quatre petites prières de Saint François d’Assise (1948). In deze miniatuur-gebeden demonstreren de subliem samensmeltende tenoren en bassen van het NKK hoe teder een mannenkoor kan klinken.
Schrijvers ontwerpen voor hun fantasiewerelden soms geheel nieuwe talen, compleet met eigen vocabulaire, grammatica en zinsleer: J.R.R. Tolkien met het Sindarijns, Star Trek met het Klingon. Gelijkaardig tuigde de Amerikaanse componist David Lang (1957) voor een denkbeeldige religie een eigen gemeenschapszang op. Zijn koorwerk poor hymnal, een opdrachtwerk voor het Nederlands Kamerkoor en de NTR ZaterdagMatinee, fungeert als een gezangenbundel met veertien hymnen voor een fictieve religie waarin barmhartigheid centraal staat. Eerder deze maand verscheen al de opname door het Amerikaanse kamerkoor en mede-opdrachtgever The Crossing. De Nederlandse première volgde afgelopen zaterdag in het Concertgebouw, met het Nederlands Kamerkoor geleid door Peter Dijkstra, die onlangs tot 2028 bijtekende als chef-dirigent.
De openingsregel van poor hymnal schetst een beeld dat voor iedere grootstedeling herkenbaar is: I saw a poor man, he was asking for food, weeping, staring at me. Daarna volgen geen devote teksten gericht aan een hogere macht – het woord god komt slechts twee keer voorbij –, maar nieuwe gebeden geïnspireerd door teksten uit de Bijbel, de Haggada en van bekende denkers en leiders , zoals Gandhi, Obama en Tolstoj. De muziek is David Lang ten voeten uit: gelijkmatig herhalende blokjes gezang, zonder grote dynamische contrasten en onverwachte melodische wendingen, met veel ruimte voor stilte en introspectie. Des te meer valt het op als het koor als één man luidkeels vraagt: what is mine? what belongs to me? En zo nu en dan kringelt er uit het koor een solostem op, zoals in het berustende elfde deel ‘what remains’, dat bevraagt wat je nalaat na de dood (geen goud, maar goede daden).
Lees ook
Een interview met David Lang over het herschrijven van ‘Fidelio’, „misschien wel het slechtste idee ooit.”
Het Nederlands Kamerkoor, dat de afgelopen jaren aardig wat stukken van Lang op het repertoire zette, bouwt zijn overwegend welluidende klankpatronen allemaal zorgvuldig op. Liefhebbers van de regelmatig uitgevoerde little match girl passion, waarvoor Lang in 2008 de Pulitzer Prize ontving, kunnen hun hart ophalen aan de soortgelijk in en uit stromende stemmen in poor hymnal. Maar het vocale klanklandschap van dit nieuwe werk is minder uitgebeend; er is echte samenzang – niet voor niets noemt Lang oude hymnes uit Nieuw Engeland als zijn inspiratie. Toch kan poor hymnal ook iets afstandelijks, haast mechanisch hebben, alsof er een waas van bezielingsloosheid over de noten hangt. Wellicht draagt ook de architectonische leegte van de Grote Zaal daaraan bij en komt de verbindende boodschap van deze muziek in een intiemere ambiance meer tot zijn recht.
En zo kan het zomaar zijn dat je meer wordt geraakt door wat er aan Langs muziek voorafgaat: een eerste helft die thematisch en muzikaal een mooie opmaat vormt met religieus getinte muziek van Messiaen, Poulenc en Satie, alle drie gekenmerkt door van kleur verschietende klankpilaren. Met Messiaens ‘Prière du Christ montant vers son Père’, deel vier uit zijn suite L’Ascension (1934) over de hemelvaart van Christus, laat organist James McVinnie het Maarschalkerweerdorgel van de Grote Zaal weer eens solo klinken. De voix céleste – een warm, ‘zwevend’ orgelregister – draagt de plechtig voortschrijdende en oogverblindende kleurenflarden naar een hemelse wonderwereld, die sereen aan je voorbij zweeft. Nog zo’n vredige sfeer weerklinkt in Poulencs Quatre petites prières de Saint François d’Assise (1948). In deze miniatuur-gebeden demonstreren de subliem samensmeltende tenoren en bassen van het NKK hoe teder een mannenkoor kan klinken.
Op de Parijse middelbare school voor glaskunst Lucas de Nehou is geen ruimte voor religie, maar des te meer voor laïcité – de scheiding van kerk en staat. Overal in het klassieke schoolgebouw zijn kunstwerken van leerlingen over dit thema te vinden: een kleurrijke boom van glas, een spiegel met de tekst: ‘laïcité, mijn vrijheid’. Bij de ingang hangt een met glas versierd ‘handvest’ met de regels.
Voor het kantoor van rectrix Mahi Traoré (52) staat een portret van Samuel Paty, de docent die in 2020 door een islamitische terrorist werd vermoord – een gebeurtenis die het debat over laïcité nieuw leven inblies. Deze week eindigde de rechtszaak over de moord, aanleiding voor Traoré om terug te blikken op de gevolgen ervan voor Franse scholen. Zij kan het weten: sinds vijf jaar is ze rectrix op Lucas de Nehou, daarvoor werkte ze op zeventien andere scholen in en rondom Parijs. Ze schreef haar ervaringen op in Moi, proviseure (Ik, de rectrix), dat deze herfst verscheen.
U schrijft dat u sinds 2001 ziet dat leerlingen vaker religieuze kleding dragen en groepjes vormen op basis van afkomst. Hoe gaat u daarmee om?
„Leerlingen zijn meer identitair geworden. Ik zag eens op het schoolplein een groepje Noord-Afrikaanse meiden samen staan, een groepje zwarte meiden en een groepje jongens. Ik snap dat: toen ik op de witte universiteit Sorbonne begon, trok ik aanvankelijk ook naar andere zwarte studenten. Maar het kan leiden tot communautarisme, waarbij leerlingen in hun eigen gemeenschap blijven. En ik geloof juist in mixité scolaire: op school moet je leerlingen met verschillende achtergronden, kennisniveaus en interesses zoveel mogelijk samenbrengen.
„Ik ben naar het groepje zwarte meisjes gegaan en vroeg: waar komen jullie vandaan? Ze vertelden dat ze uit Ivoorkust kwamen, Mauritanië, Senegal, Tsjaad. Maar jullie zijn toch hier geboren, vroeg ik. Vous êtes françaises! Hiermee zeg ik dat ze volwaardige Fransen zijn en zet ik ze aan tot nadenken over hun identiteit, die is opgebouwd uit allemaal verschillende lagen en niet alleen bestaat uit het land waar hun wortels liggen.”
Maar we leven in een tijd waarin mensen van kleur juist vaak wordt verteld: jullie zijn geen echte Fransen.
„Ze hebben ook geen ongelijk dat ze zich zo voelen. Het is een maatschappijbreed probleem. We moeten ervoor zorgen dat iedereen het gevoel krijgt erbij te horen. Daarvoor moeten we stoppen met het brute racisme waarbij we zeggen dat een deel van de bevolking alleen op papier Frans is.”
In Frankrijk geldt laïcité op openbare scholen, wat onder meer betekent dat leerlingen geen hoofddoeken, keppeltjes en kruisjes mogen dragen. Waarom is dat belangrijk?
„School moet een veilige haven zijn, zonder invloeden van religie, bedrijven of politiek. Laïcité beschermt ons en de leerlingen daartegen, waardoor we ons beter kunnen focussen op waarvoor we op school zijn: kennis overbrengen.”
Wat doet u als leerlingen toch religieuze tekens dragen?
„Uitleggen waarom laïcité belangrijk is en wat de precieze regels zijn. Zo mag je ook geen hoofddoek op tijdens klassenuitjes. Toen een leerlinge zich daar tegen verzette, ben ik gaan praten met haar en haar ouders. De moeder was zeer bereid tot samenwerking. En toen zag de leerlinge in dat de school, haar medeleerlingen én haar ouders het allemaal eens waren over het belang van een strikte laïcité.
„Het helpt ook als er duidelijke regels zijn. Schoolhoofden vinden het daarom fijn dat de regering vorig schooljaar de [Arabische jurk] abaya heeft verboden. Daarmee is het niet meer aan ons om te bepalen of een kledingstuk religieus is, maar kunnen we gewoon verwijzen naar de wet. Verder behandelen wij laïcité niet één dag per jaar of alleen als er een incident is. We praten er het hele jaar over.”
Veel leerlingen ervaren dat de maatregelen vooral tegen moslims gericht zijn. Hoe gaat u daarmee om?
„Als iemand een enorm kruis draagt, moet dat absoluut ook af. Verder moet je mensen niet verbieden te spreken, of meteen zeggen: wat je zegt is onwaar. Ik luister naar mijn leerlingen, en nodig ze uit na te denken over wat laïcité is, over hoe het onze fundamentele vrijheden beschermt en ons helpt om samen te leven.”
In haar boek beschrijft Traoré een incident uit 2017. Haar toenmalige school deed dienst als eindexamenlocatie, waar leerlingen van allerlei scholen hun examens aflegden en de laïcité-regels niet golden. Traoré controleerde de handschoenen en hoofddoek van een aantal leerlingen op spiekbriefjes, waarna één van hen op Twitter schreef dat ze „ruw was gefouilleerd” – volgens Traoré een leugen. De media pikten het op en online ontstond een storm van kritiek.
Hoe heeft u de rust doen terugkeren?
„Ik heb meteen de ouders uitgenodigd voor een gesprek. Toen bleek dat er een medewerkster was die een beetje onaardig had gedaan tegen die meiden. Op de vraag wie die nare fouille zou hebben gedaan, kwam er geen antwoord omdat die niet had plaatsgevonden. Dat wist iedereen na dit gesprek en daarmee was het afgedaan.”
Uw benadering is anders dan het ‘geen golven maken’ (pas de vagues) dat lang de praktijk was in Frankrijk: leraren gingen religieuze en andere conflicten uit de weg om problemen te voorkomen. Hoe verklaart u deze mentaliteit?
„Het lerarenvak is zwaar, leraren krijgen er steeds meer taken bij en ze worden slecht betaald.” Het gemiddelde salaris van een Franse docent is minder dan 52.000 euro per jaar, onder het OESO-gemiddelde van ruim 56.000 euro. „En ons schoolsysteem is erg verticaal. Ik mag niet eens mijn eigen docenten aannemen: de verdeling wordt door het ministerie gemaakt. Hierdoor voelen veel leraren zich ondergewaardeerd en hebben ze het idee dat ze weinig vrijheid en autonomie hebben. Ik zeg mijn docenten altijd: autorisez-vous. Durf voor jezelf op te komen, met ideeën te komen en je uit te spreken.
„Sinds de moord op Paty ziet men in dat de pas de vagues-instelling moet stoppen. Dat zie ik bijvoorbeeld aan het feit dat meer docenten melding doen van inbreuken op de laïcité. Het is zoals met #MeToo: we hadden een schok nodig om wakker te worden.”
Waar komt uw visie vandaan?
„Ik ben opgegroeid in Mali. In Mali is het hele dorp betrokken bij de opvoeding van een kind – ik werd bijvoorbeeld niet alleen gecorrigeerd door mijn ouders maar ook door de buurman. Het is een collectieve klus. Dat wil ik hier ook uitdragen. Ik combineer het Malinese dorp met het verticale Franse systeem.”
Ook Paty’s moord begon met een discussie over religie, een leugen van een leerling en berichten op sociale media. Hoe was dat voor u?
„De moord op Paty is een 9/11-moment voor leerkrachten: iedereen weet waar je was toen het bekend werd. Ik kwam zelf thuis van school met mijn zoon en was als versteend, mijn bloed veranderde in ijs. Bij [de aanslag op de redactie van het satirische blad] Charlie Hebdo schrokken we ook, maar we wisten dat de redactie werd bedreigd. Het was onvoorstelbaar dat een leerkracht gedood kon worden.”
Wat heeft de moord concreet in uw werk veranderd?
„Ik laat niets meer over mijn kant gaan. In het verleden heb ik ook wel eens bedreigingen gehad – dan zei een ontevreden leerling: ‘pas maar op als je naar buiten komt’. Nu zou ik meteen aangifte doen – ik heb laatst nog aangifte gedaan tegen een man die de school binnenkwam omdat hij wilde plassen en onbeschoft deed. Ook elke inbreuk op de laïcité meld ik.
„En na de moord op Dominique Bernard [de leraar uit het Noord-Franse Arras die in 2023 werd vermoord door een geradicaliseerde oud-leerling] heb ik camera’s laten installeren bij de voordeur. En alle rectoren hebben tegenwoordig zo’n kastje”, zegt ze wijzend op een wit kastje naast haar bureau: een noodknop waarmee ze direct in contact komt met de politie. „We doen ook geregeld aanslagoefeningen in de school. Samuel Paty was de eerste, Dominique Bernard was de tweede en er gaat een derde komen.”
Is er dan niets geleerd?
„Dominique Bernard kon ín zijn school vermoord worden, dat is weer een stap verder. Er zijn wel wat lessen getrokken. Dat zagen we bij de zaak van [de Parijse middelbare school] Maurice Revel waar mijn collega moest stoppen met werken omdat hij ernstig bedreigd werd naar aanleiding van een leugen op sociale media.” De rector van deze school werd eerder dit jaar online beschuldigd van het slaan van een leerlinge die haar hoofddoek niet wilde afdoen, en daar een bericht over plaatste op sociale media. „Toen heeft de staat preventief ingegrepen door aangifte te doen tegen de leerlinge.”
Weer sociale media…
„Die zogenaamde ‘sociale’ media zijn een dumpplaats voor haat en wrok en een bedreiging voor scholen en onze maatschappij. Vroeger vertelde je pas als je thuis was aan je ouders wat er was gebeurd op school, nu sturen leerlingen tijdens de schooldag al een appje naar hun ouders – die sowieso veel bemoeieriger zijn geworden – of ze zetten hun grieven online. Een klein dingetje of een leugen kan zo een enorme vlucht nemen en eindigen in een drama.”
Eigen volk eerst: zo moest het politieke jaar volgens de verkiezingswinnaar worden. De kiezer had eind 2023 een leider de grootste gemaakt die zich al decennia verzette tegen migranten, omdat hij “zielsveel” van zijn eigen land zei te houden. Nu wilde het land weer van zichzelf houden. En rechts had de zetels en de slogans voor een kabinet dat het verlangen naar het eigene kon waarmaken. Noaberschap. De boer. De hardwerkende Nederlander. Nederland weer op één.
Heimwee naar een verleden dat nooit bestond — maar waarvan je als politicus wel kon dromen.
Het zat niet mee. De culturele verschillen tussen coalitiepartijen waren te groot om het eigene te definiëren en een coherent geheel te creëren. Zeker met deze winnaar.
Zoals een ambtelijk waarnemer later zei: “Je kunt Geert Wilders wel uit zijn isolement halen, maar het isolement niet uit Geert Wilders.”
Gluiperig
Binnenshuis spraken ze normaal met elkaar. Daarbuiten, op sociale media, verkoos Wilders destructie. Hij verspreidde een column waarin Pieter Omtzigt een “katholieke gluiperige” houding werd verweten. Hij noemde Dilan Yesilgöz “zuur”. Enzovoorts.
En toen moest het nog februari worden.
Bovendien bleek dat kiezers twee pzz’ers (politicus zonder zelfbeheersing) in een sleutelpositie hadden gebracht. Voor de camera’s oogde Pieter Omtzigt beheerst maar binnenskamers was hij volgens de anderen onberekenbaar – aarzelend, emotioneel – en soms zelfs onhandelbaar.
NSC’ers verklaarden dit ook omdat hij voorstellen van de anderen tegenhield. Rond de blokkade van de partij tegen toepassing van het noodrecht inzake asiel, dat de Kamers buitenspel zou hebben gezet, werd het zichtbaar, zeiden ze: NSC stelde tot irritatie van de anderen voorwaarden maar uiteindelijk gaven ze de partij gelijk.
Uniek
Alleen: Den Haag is een wereld die winnaars beloont. De verkiezingsuitslag wordt er uitvergroot – door waarnemers en de winnaar zelf.
Wilders haalde een kwart van de stemmen (driekwart stemde niet op hem) maar de lezing van de grootste partij en haar bevriende media werd het dominante verhaal over de formatie: Omtzigts grillen zouden verklaren waarom rechts deze unieke kans amper kan verzilveren.
Toen er in de tweede helft van het jaar dan toch een kabinet zat, bleek Nederland helemaal niet op één te staan. Daar stonden de coalitiepartijen zelf: PVV op één, VVD op één, NSC op één, BBB op één.
Het resultaat van de meest minimalistische samenwerkingsvorm waarin de vier elkaar vonden: niet de regering of het parlement maar de voorzitters van de coalitiefracties waren de baas. De parlementaire democratie als partijendemocratie.
Het kabinet was slechts de uitvoerende dienst. Dus als Dick Schoof macht wilde moest hij zijn flight simulator maar aanzetten, de videogame – Dick als piloot – waarover hij zijn Justitie-collega’s vroeger enthousiast vertelde.
De oppositie mocht meepraten als de coalitie klem zat, bijvoorbeeld over de Onderwijsbegroting. Maar ook dat had een grens, leerden Wilders’ uitspraken toen zijn disfunctionerende minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) in de slotweek eindelijk haar asielwetgeving af had. Het enige dat resteerde van alle nadruk op het eigene: angst voor het andere.
En wijzigingen van deze voorstellen waren onmogelijk, zei de PVV-leider, anders viel het kabinet. In zijn oppositiejaren had hij nog hartelijk ingestemd met Omtzigts nadruk op parlementaire tegenmacht. Dat was nu voorbij: PVV op één.
Wilders zei dat hij zich in allerlei dossiers schappelijk had opgesteld — en asiel was voor hem altijd al het voornaamste thema. Het was geen onzin.
Maar uit democratisch oogpunt klopte er natuurlijk niets van zijn conclusie dat een kwart van de stemmen voldoende zou zijn om elke kritiek op zijn beleidsvoorkeuren op voorhand af te wijzen.
Regeren draaide hier niet om een visie, het was slechts intuïtie: ik, de grootste, moet mijn zin krijgen.
Keerzijde
Het illustreert zijn gespannen verhouding met het bestel: de PVV gelooft in autoritaire machtsuitoefening. En strijd is in elke democratie elementair, maar Nederland heeft geen vechtdemocratie. Strijd is er het voorspel van samenwerking: in Den Haag heeft nooit iemand het laatste woord.
Dus het geloof in eigenmachtig leiderschap, een houding die hoort bij het rechts-conservatieve machtsidee, staat haaks op de liberale democratie zoals Nederland die kent. Die gunt alle partijen een stem in het debat en is daarmee principieel antiautoritair.
Tegelijk zijn nadruk op het eigene, autoritair leiderschap en gebrek aan zelfbeheersing wereldwijd in opkomst. Het rijtje Europese landen met succesvolle radicaal-rechtse partijen is bekend. En het gebrek aan zelfbeheersing van Israël na ‘7 oktober’ is zo duidelijk dat er nu een arrestatiebevel van het Internationaal Strafhof tegen premier Netanyahu loopt.
De andere machtige bondgenoot van Wilders, Donald Trump, vertoont soortgelijk gedrag: hij liet zich bij de officiële nominatie door zijn partij toejuichen door partijgenoten: Mass deportations now. Aan het slot van zijn campagne agendeerde hij The enemy from within: de binnenlandse vijand.
De keerzijde van nadruk op het eigene: het risico dat het omslaat in haat voor het andere.
Ook daarom viel dit jaar de ontwikkeling van de VVD op. Die partij greep het geweld tegen Israëlische voetbalsupporters in Amsterdam met PVV en BBB aan om het integratiedebat (zie ook: Stef Blok (VVD, 2004)) te heropenen. Een alibi om aan te wijzen wie er eigenlijk niet bij hoort.
Staatssecretaris Jurgen Nobel (Participatie en Integratie, VVD) generaliseerde dat islamitische jongeren “voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven”. Het mondde uit in de motie van Bente Becker (VVD), die de regering verzoekt “culturele en religieuze normen en waarden van Nederlanders met een migratieachtergrond bij te houden”.
De angst voor het andere kwam hier in directe confrontatie met liberale waarden. Een partij die is opgericht om individuele burgers te beschermen tegen de bemoeizucht van de overheid, kan die overheid natuurlijk nooit inzetten voor onderzoek naar normen en waarden die burgers volgens diezelfde partij in vrijheid mogen hebben.
Dat oud-VVD’er Wilders aanrommelt met individuele vrijheid – van moslims, vluchtelingen, Marokkanen, etc. – is allang geen verrassing meer. Maar dat ook de VVD nu de individualiteit van burgers wil beoordelen op basis van de groep waartoe zij behoren (“Nederlanders met een migratieachtergrond”) roept de vraag op waartoe de partij nog meer bereid is om de electorale concurrentie met de PVV aan te gaan.
En de aanwijzingen groeien dat de nadruk op het eigene ook hier vaker omslaat in politieke vijandigheid. De penningmeester van een VVD-netwerk die Wilders vraagt een politiek commentator (“walgelijke man”) “eens in de hoek te zetten”. Pro-Palestina-activisten die een optreden van een zangeres verstoren omdat ze kinderen en kleinkinderen in Israël heeft.
En online: de zorgwekkende groei van haat tegen politici, waarbij vooral vrouwen worden getroffen. Onderzoek voor Binnenlandse Zaken leerde dit voorjaar dat 47 procent (!) van de vrouwelijke politici agressie of geweld ervaren. Progressieve politici, vooral van D66, hebben er het meeste last van. “Wat zou kunnen, is dat die bedreigingen dus met name uit extreemrechtse hoek komen”, zei Hugo de Jonge (CDA), destijds de verantwoordelijk minister.
Goedgepraat
De aangifte van Wilders tegen GroenLinks-PvdA-leider Frans Timmermans was een dieptepunt: de voorman van de grootste partij die de leider van de tweede partij criminaliseert.
Timmermans had gezegd dat hij “niets zou nalaten” om Wilders te bestrijden, het was duidelijk politiek bedoeld, toch stapte de PVV’er naar de politie omdat Timmermans op geweld zou hebben gehint.
Vrijwel alle media vonden het nieuws, het OM seponeerde het zaakje binnen een paar weken. Maar het zorgwekkende was natuurlijk dát hij de aangifte deed. En er amper kritiek op kreeg — alsof politieke haatdragendheid normaal zou zijn.
Het liet ook zien dat hij, net als Trump en Netanyahu, een voorname les van Richard Nixon heeft gemist.
Nadat deze Republikeinse president in 1974 moest aftreden wegens persoonlijke betrokkenheid bij het spionage- en afluisterschandaal Watergate, sprak hij vlak voor vertrek zijn personeel in het Witte Huis toe. Een bezweet voorhoofd, een moment van reflectie: juist hij had ervaren hoe gevaarlijk haat voor een politicus is.
Hij zei: „Always remember: others may hate you. But those who hate you don’t win unless you hate them. And then, you destroy yourself.”
Nadruk op het eigene die eindigt in haat voor de ander: het is de valkuil voor alle politici met zelfoverschatting wanneer zij, zoals Wilders, als winnaar maar een kwart van de stemmen haalden of, zoals Trump, met een verschil van maar 1,5 procentpunt (49,8 om 48,3 procent) het presidentschap wonnen.
Bij zoveel electorale versnippering of verdeeldheid is het onmogelijk uit te maken hoe een bevolking het eigene definieert, en is elke keuze daarin per definitie een gebrek aan zelfbeheersing – en daarmee een politieke keuze voor oplopende binnenlandse spanningen.
Dus het eigene benadrukken: je kunt er verkiezingen mee winnen, misschien vaker, maar uiteindelijk is het een doodlopende weg.