David Langs koorwerk ‘poor hymnal’ roept op tot barmhartigheid, maar ontbeert bezieling

Schrijvers ontwerpen voor hun fantasiewerelden soms geheel nieuwe talen, compleet met eigen vocabulaire, grammatica en zinsleer: J.R.R. Tolkien met het Sindarijns, Star Trek met het Klingon. Gelijkaardig tuigde de Amerikaanse componist David Lang (1957) voor een denkbeeldige religie een eigen gemeenschapszang op. Zijn koorwerk poor hymnal, een opdrachtwerk voor het Nederlands Kamerkoor en de NTR ZaterdagMatinee, fungeert als een gezangenbundel met veertien hymnen voor een fictieve religie waarin barmhartigheid centraal staat. Eerder deze maand verscheen al de opname door het Amerikaanse kamerkoor en mede-opdrachtgever The Crossing. De Nederlandse première volgde afgelopen zaterdag in het Concertgebouw, met het Nederlands Kamerkoor geleid door Peter Dijkstra, die onlangs tot 2028 bijtekende als chef-dirigent.

De openingsregel van poor hymnal schetst een beeld dat voor iedere grootstedeling herkenbaar is: I saw a poor man, he was asking for food, weeping, staring at me. Daarna volgen geen devote teksten gericht aan een hogere macht – het woord god komt slechts twee keer voorbij –, maar nieuwe gebeden geïnspireerd door teksten uit de Bijbel, de Haggada en van bekende denkers en leiders , zoals Gandhi, Obama en Tolstoj. De muziek is David Lang ten voeten uit: gelijkmatig herhalende blokjes gezang, zonder grote dynamische contrasten en onverwachte melodische wendingen, met veel ruimte voor stilte en introspectie. Des te meer valt het op als het koor als één man luidkeels vraagt: what is mine? what belongs to me? En zo nu en dan kringelt er uit het koor een solostem op, zoals in het berustende elfde deel ‘what remains’, dat bevraagt wat je nalaat na de dood (geen goud, maar goede daden).


Lees ook

Een interview met David Lang over het herschrijven van ‘Fidelio’, „misschien wel het slechtste idee ooit.”

David Langs opera 'Prisoner of the state' woensdagavond in Bochum, met in het midden bariton Michael Wilmering (gele broek) en sopraan Claron McFadden (lichtgrijze jasje).

Het Nederlands Kamerkoor, dat de afgelopen jaren aardig wat stukken van Lang op het repertoire zette, bouwt zijn overwegend welluidende klankpatronen allemaal zorgvuldig op. Liefhebbers van de regelmatig uitgevoerde little match girl passion, waarvoor Lang in 2008 de Pulitzer Prize ontving, kunnen hun hart ophalen aan de soortgelijk in en uit stromende stemmen in poor hymnal. Maar het vocale klanklandschap van dit nieuwe werk is minder uitgebeend; er is echte samenzang – niet voor niets noemt Lang oude hymnes uit Nieuw Engeland als zijn inspiratie. Toch kan poor hymnal ook iets afstandelijks, haast mechanisch hebben, alsof er een waas van bezielingsloosheid over de noten hangt. Wellicht draagt ook de architectonische leegte van de Grote Zaal daaraan bij en komt de verbindende boodschap van deze muziek in een intiemere ambiance meer tot zijn recht.

En zo kan het zomaar zijn dat je meer wordt geraakt door wat er aan Langs muziek voorafgaat: een eerste helft die thematisch en muzikaal een mooie opmaat vormt met religieus getinte muziek van Messiaen, Poulenc en Satie, alle drie gekenmerkt door van kleur verschietende klankpilaren. Met Messiaens ‘Prière du Christ montant vers son Père’, deel vier uit zijn suite L’Ascension (1934) over de hemelvaart van Christus, laat organist James McVinnie het Maarschalkerweerdorgel van de Grote Zaal weer eens solo klinken. De voix céleste – een warm, ‘zwevend’ orgelregister – draagt de plechtig voortschrijdende en oogverblindende kleurenflarden naar een hemelse wonderwereld, die sereen aan je voorbij zweeft. Nog zo’n vredige sfeer weerklinkt in Poulencs Quatre petites prières de Saint François d’Assise (1948). In deze miniatuur-gebeden demonstreren de subliem samensmeltende tenoren en bassen van het NKK hoe teder een mannenkoor kan klinken.