De bittersinaasappelbomen ontbreken en het kan nog tien graden heter, maar verder zou je je er bijna écht wanen in het zonovergoten Utrecht: Sevilla. De Andalusische hoofdstad vormt dit jaar het thema van het Festival Oude Muziek. Overal hangen de affiches met weelderige sinaasappelranken en Moorse raamposten. Tien dagen lang klinkt op meer dan dertig locaties door de hele binnenstad muziek van het Iberische schiereiland, waarvan Sevilla ooit het welvarende centrum was.
Dat duwt de programmering qua tijdvak in een wat strakker afgebakend keurslijf dan andere jaren. Hoor je op het festival normaal een brede muzikale waaier van Middeleeuwen tot pakweg Mendelssohn, dit keer is er veel ruimte ingericht voor klanken uit de Renaissance. Sevilla beleefde zijn hoogtijdagen namelijk in de zestiende eeuw, toen Amerika even daarvoor ‘ontdekt’ was, en al het Spaanse verkeer met de Nieuwe Wereld via de handelskamer van Sevilla verliep. Na Londen, Parijs en Napels werd het de grootste stad van Europa, en de rijkdom bracht een levendige muziekcultuur met zich mee die in deze gouden eeuw zijn top bereikte.
Componisten uit de Sevillaanse ‘renacimiento’ lopen deze editie als een rode draad door Utrecht. Namen als Cristóbal de Morales (ca. 1500-1533), Francisco Guerrero (1528-1599) en Alonso Mudarra (ca. 1510-1580) knopen op de warme festivaldinsdag uiteenlopende concerten aan elkaar. Uiteenlopend, want in schaal en opzet zijn dit jaar de contrasten wel onverminderd groot. Wie al voor elf uur ’s ochtends de trappen naar de nok van TivoliVredenburg is opgeklommen, kan zich laten meevoeren door een bijzonder delicaat recital van Xavier Díaz-Latorre. Op vihuela, een klein gitaarachtig instrument, schildert hij intieme portretten van zes verschillende componisten. De stilletjes getokkelde diferencias van Luys de Narváez wiegen je langzaam naar hogere sferen. In de canciones van Francisco Guerrero ontwaar je Arabische invloeden. Het publiek luistert ademloos. Dat is maar goed ook, want Díaz-Latorres instrument is met snaren van schapendarm bespannen. Dat geeft de vihuela zijn warmte en zacht gearticuleerde stem, maar maakt hem ook vatbaar voor snelle ontstemming. „Als een luitspeler tachtig wordt, is hij zestig jaar bezig geweest met stemmen”, citeert Díaz-Latorre een achttiende-eeuwse componist tijdens de zoveelste stempauze.
Lees ook
Het Cultuurdagboek van een vrijwilliger op Festival Oude Muziek
Dove duif
Bij het concert van Julia Littleton en Blai Ciurana i Abellí zit het publiek iets verder weg. Wat heet; op zo’n 150 meter. Hier klinkt namelijk het grootste én hoogste instrument van de stad: het carillon van de Domtoren. De Hemony-klokken hangen op zo’n tachtig meter hoogte; de grootste alleen al weegt zevenduizend kilo. Na een opknapbeurt van vijf jaar is de toren eindelijk weer uitgepakt. Het carillon is in verbouwingstijd wel bespeeld, maar klonk wat doffer vanachter het steigerdoek. Deze zomer luiden de beiaardklokken als vanouds weer kraakhelder over het centrum van Utrecht. In de schaduw van een rijtje lindebomen op het Buurkerkhof zit een handvol luisteraars op klapstoeltjes. Terwijl het publiek beneden blijft, komen Littleton en Ciurana i Abellí na een klim van 366 stenen traptreden aan bij het carillonklavier. Beiden studeerden onlangs af aan de Koninklijke Beiaardschool in Mechelen en spelen vandaag een duorecital met Spaanse renaissancemuziek. Liederen, gitaar- en klavecimbelmuziek die ze zelf hebben bewerkt voor beiaard. „Niet echt carillonistische muziek”, bekent Ciurana i Abellí terwijl hij de gevoeligheid van de klepels afstelt. Maar het instrument blijkt zich goed te lenen voor de klaterende muziek die wordt uitgestrooid over een zonnige binnenstad. Een schijnbaar dove duif zit onverstoorbaar onder de zwaarste klok.
Voor oude muziek uit een wat later Sevilla moet je soms in obscuurdere hoeken graven. Eerder op de middag speelde Javier Núñez in de Lutherse Kerk klavecimbelmuziek van Manuel Blasco de Nebra (1750-1784). In de tweedelige sonates (langzaam-snel) hoor je nog de invloed van Scarlatti, maar ook al een knipoog richting Haydn en Mozart. Vooral de langzame delen blijken boeiend: met horten en stoten, als tussen snikken door, ontvouwt zich een melancholisch klankspel. Bekend repertoire is het niet, Núñez speelt het voor het eerst met publiek erbij. En dat is hoorbaar – hoe virtuoos hij ook is – vooral in contrast met zijn toegift. Uit het prachtig stromende spel in Scarlatti’s Sonate in b, K.87 spreekt een veel dieper gewortelde muzikale rijping.
Tijdens het Festival Oude Muziek zie je op veel locaties steeds dezelfde gezichten in het publiek. Tegen het avondconcert is menig bezoeker al een volledige werkdag op sjouw. Het geknikkebol links en rechts is in de goedgevulde Grote Zaal van TivoliVredenburg dan ook geen graadmeter voor de kwaliteit van de uitvoering. Paul McCreesh en zijn Gabrieli Consort & Players hernemen een project dat ze bijna dertig jaar geleden op cd zetten: een gereconstrueerde misviering voor het feest van de Heilige Isidorus van Sevilla, rondom Cristóbal de Morales’ Missa ‘Mille regretz’. Spaarzame instrumentale muziek op schalmei en dulciaan wordt afgewisseld met gregoriaans gezang en de meest verrukkelijke polyfonie. De dynamiek en samenklank van het twaalfhoofdige mannenensemble zijn vrijwel volmaakt. Morales doet nauwelijks aan muzikale woordschildering, maar brengt je met zijn abstracte klanken in een heerlijk vloeiende, bitterzoete trance.
Lees ook
Een interview met co-curator van het festival Koert Debeuf: ‘De Renaissance begon niet in Italië, maar in Bagdad’