Dankzij de Surinaamse schrijver Anton de Kom krijgt in deze theatermonoloog een geadopteerde vrouw een gevoel van thuis

‘Vergeet die naam, dat is een onruststoker”, zei de vader van Doris Sabajo, toen ze als tiener met een boek van Anton de Kom thuiskwam. Het boek werd haar afgepakt. Doris, hoofdpersonage in de theatermonoloog Anton de Kom, mijn vader, wist toen nog niet dat haar vader niet haar biologische vader was. En dat de nalatenschap van De Kom, wiens werk ze later alsnog zou verslinden, haar leven zou veranderen. De Surinaamse, antikoloniale schrijver en verzetsheld zou voor Doris de schakel gaan vormen tussen haarzelf en de rest van de wereld, waarin ze zich tot dan toe uitermate alleen en ontheemd had gevoeld.

In hun monoloog geven schrijvers Erik Snel en Raymi Sambo het woord dus aan deze Doris, een fictieve auteur en demograaf, die hier is om een praatje te houden, zo kondigt een voice-over aan, omdat ze is verkozen tot nieuwe hoogleraar op de – niet-fictieve – Anton de Kom-leerstoel, aan de VU. (In werkelijkheid wordt de functie momenteel bekleed door antropoloog Guno Jones.) Doris’ eigen boek, met de misschien wat al te nadrukkelijke titel ‘De weg naar huis’, staat prominent op een tafeltje geëtaleerd. Trots is ze, zegt ze bij binnenkomst, dat ze „een heel klein beetje met [haar] kleine voetjes in de grote schoenen van Anton de Kom mag gaan staan”.

De ontheemdheid van Doris had twee oorzaken: ze is een vrouw van kleur in Nederland, en ze is als baby geadopteerd. Haar vader drukte haar op het hart vooral niet op te vallen, maar krijg dat maar eens voor elkaar, als meisje van kleur tussen de witte klasgenoten. Binnen het gezin – haar adoptieouders zijn weliswaar van kleur, maar „hypernederlands”, vertelt ze – had ze zich altijd een buitenstaander gevoeld. Het is waarom demografie haar trok, vertelt ze; een beroep dat zich bezighoudt met de vraag hoe gemeenschappen zich vormen, en ontwikkelen. „Hoe geven we de wereld vorm, zodat we erin thuis zijn?”, zo vat ze haar onderzoek samen.

Ironie

Urmie Plein speelt haar, prettig nuchter en onsentimenteel van toon, met een heerlijk gevoel voor ironie. Ondanks de serieuze thematiek is er veel te lachen. Bijvoorbeeld als Doris het heeft over Pieter Bruegels schilderij Volkstelling te Bethlehem, ergens rond de geboorte van Jezus. „Kent u dat schilderij?” Schalkse blik richting het publiek. „Pieter Bruegel schildert Bethlehem als een Brabants dorp in de winter.” Gelach. Doris: „Nou, zo voel ik me ook weleens.”

Thuis is niet per se een plaats, of het gezin waarin je opgroeit, is wat ze maar wil zeggen

Dat Bruegel Jozef en Maria op zijn schilderij door de sneeuw liet banjeren, zegt Doris, is niet omdat hij zich geen accuratere voorstelling van Bethlehem kon maken, maar „omdat hij weet voor wie hij schildert. Omdat hij weet dat zijn publiek thuis is in Brabant. Dus hij brengt zijn tafereel thuis bij deze mensen. Hij brengt de geboorte van Jezus thuis bij zijn publiek.”

Thuis is niet per se een plaats, of het gezin waarin je opgroeit, is wat ze maar wil zeggen. Je kunt een thuisgevoel importeren naar een plek die niets met jou te maken heeft. Zo vindt Doris, al dwalende, een thuis in de muziek (Plein wordt aanstekelijk begeleid door muzikant Walther Muringen, op trompet, flügelhorn en cajon), in de verhalen over Anansi de spin. In de herrie en de geur van rijpende papaja’s, als ze op haar achttiende voor het eerst bewust in Suriname is. En bovenal: in de woorden van ‘papa De Kom’. „Geen volk kan tot volle wasdom komen dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft”, schreef hij. Het is Doris’ ontmoeting met De Koms inzichten, die haar de kracht geeft zich te weren („het is net of ik antistoffen binnen heb gekregen”), als iemand haar racistisch bejegent in de tram.

Zijn woorden zijn het uiteindelijk ook die haar helpen om zich los te maken van de houdgreep waarin haar loyaliteitsgevoelens voor haar adoptieouders haar al die jaren klem hadden gezet. Pas nu ze besloten heeft de adoptie officieel ongedaan te maken, lijkt er opeens liefde in haar woorden door te klinken, als ze over hen spreekt.

Mi doro”, zegt ze. Ze is bijna vijftig, net tot hoogleraar op de Anton de Kom-leerstoel benoemd. „Ik ben gearriveerd.”