N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Column Onherroepelijk zullen mens en technologie verder versmelten, schrijft Margriet van der Heijden. Wat voor cyborgs willen we worden?
Het gebeurde vorig jaar op Amsterdam University College. Tijdens een eerstejaarscollege had ik het over de processen in het hart van sterren, toen op mijn telefoon een app tot leven kwam. Het was de digitale assistent die automatisch was geïnstalleerd om antwoord te geven op mondeling gestelde vragen. Eerlijk gezegd had ik die hele assistent niet eerder opgemerkt. Leek nu iets van wat ik zei op diens naam en was deze Bixby daardoor wakker geschud? „I don’t understand what you are saying”, sprak mijn telefoon in elk geval luid en duidelijk door het collegezaaltje.
Het was vooral grappig. Toch moest ik later denken aan CERN, het Europees centrum voor deeltjesonderzoek waar ik mijn promotieonderzoek deed precies in de tijd dat Tim Berners Lee er zijn blauwdruk maakte voor het world wide web. Dat was een systeem van websites en protocollen waarmee internetgebruikers snel en vlekkeloos documenten, beeldbestanden en andere data met elkaar zouden kunnen delen.
Het internet zelf, dat je kunt zien als het wegennet tussen al die gebruikers met hun bestanden en documenten, was toen nog niet zo wijdvertakt. Het was in de jaren zeventig ontworpen bij Darpa, de onderzoekspoot van het Amerikaanse ministerie van Defensie. Het idee daarbij was om een robuust systeem te maken dat Amerikaanse soldaten op plekken over de hele wereld van informatie zou voorzien. Dat lukte door de in nullen en enen (oftewel: bits en bytes) verpakte informatie niet alleen elektronisch te verwerken, maar ook te herverpakken in elektromagnetische golven die via satellieten in principe naar elk stukje aardoppervlak konden worden gestuurd.
De vrede bevorderen
De achtergrond van CERN was heel anders. Dat instituut werd in de jaren vijftig juist in het leven geroepen om de vrede te bevorderen. Preciezer: om de door de Tweede Wereldoorlog beschadigde Europese samenwerking te herstellen via gezamenlijk onderzoek aan deeltjes waarover echt niemand in conflict zou kunnen raken. Het idee om gegevens met elkaar te delen paste daar perfect bij, net als de stap om de computercode van het world wide web gratis vrij te geven. Dat gebeurde in 1993. Eind 1994 verstuurden tien miljoen mensen gemiddeld per seconde data ter waarde van het verzameld werk van Shakespeare over het vroege internet, meldt de CERN-website.
Hoe anders is dat nu. Dankzij een netwerk van (glasvezel)kabels die steden verbinden en als spieren langs de fundamenten van gebouwen liggen, en dankzij ruim drieduizend communicatiesatellieten (aldus het UN Office for Outer Space Affairs) wisselen tegenwoordig bijna vijf miljard internetgebruikers per seconde duizend keer miljoen keer miljoen nullen en enen (1 petabit) uit. Om locaties op te zoeken, reizen te plannen, foto’s te versturen, of in een oogwenk die verzamelde werken van Shakespeare binnen te halen. Of om dus van zo’n digitale assistent gevraagd en ongevraagd antwoord te krijgen.
Onherroepelijk zullen mens en technologie verder versmelten. In oktober meldden Scandinavische wetenschappers in Nature Photonics dat het dankzij een slimme optische chip was gelukt om 1,8 petabit per seconde door één enkele glasvezelkabel te persen. Zoiets zal het internet nóg sneller – en energiezuiniger – maken. Net zo zal het verpakken van informatie in zichtbaar licht en het werken met ragfijne structuurtjes op materiaaloppervlakken (metamaterialen) helpen om steeds soepeler een steeds rijker virtueel informatielaagje over de wereld te leggen. Dat we dan bijvoorbeeld zonder onze nekwervels te belasten via een ‘augmented reality-bril’ bekijken.
Virtuele laagjes
De vaart in het onderzoek hieraan maakt intussen de vraag dwingender wie zulke virtuele laagjes vormgeven. Wie selecteert de informatie? Wie heeft er zeggenschap over? Lang niet iedereen heeft bij het delen van data ‘vrede’ en ‘(internationale) samenwerking’ in het achterhoofd. Machtsstreven en oorlog doen steevast mee; dat liet Shakespeare al zien en het blijkt uit het ontstaan van het internet zelf.
Zo liep ik te denken, wakker geschud door de digitale assistent die voor luistervink speelde – waarbij telkens wordt bezworen dat zij heus niets doorvertelt. Trouwens, waarom hebben al deze assistenten, van Alexa tot Siri, vrouwenstemmen, vroeg techniekfilosoof Olya Kudina onlangs terecht. Voor een betrouwbaar imago? Omgekeerd: wat voor omgangsvormen sijpelen wellicht in het dagelijks leven door als honderden miljoenen internetgebruikers deze gedienstige ‘vrouwen’ afblaffen wanneer ze een vraag niet begrijpen, of hen uitlachen zoals mijn studenten en ik deden?
„We zijn maar een geavanceerde apensoort op een kleine planeet bij een gemiddelde ster. Maar we kunnen het heelal begrijpen. Dat maakt ons heel speciaal”, zei ooit Stephen Hawking, die zijdelings aan CERN was verbonden. Maar die geavanceerde apen die zichzelf in met technologie versmolten cyborgs omtoveren, moeten nu óók goed nadenken wat voor aap-menscyborgs zij willen worden.