Cultuurontwikkeling wordt wegbezuinigd: wat zijn de gevolgen?

Een overstroming verwoestte de weefgetouwen aan het Inlemeer in Myanmar. In de zomer van 2024 stond opeens alles onder water: de werkplaatsen, het materiaal, de spinmachines. De belangrijkste bron van inkomen voor de bewoners van het meergebied was weggespoeld, en daarmee ook de instrumenten voor een ambacht dat al eeuwen wordt doorgegeven.

Cultural Emergency Response (CER) sprong bij met geld, zodat de weverijen herbouwd konden worden. Zo’n 45 keer per jaar verleent de Nederlandse organisatie noodhulp voor cultuur en erfgoed in crisisgebieden. Dat doen ze in, bijvoorbeeld, Oekraïne, Soedan, en Gaza.

De hulpverleners krijgen voor deze activiteiten vanaf 2029 geen geld meer van de overheid, net als Prins Claus Fonds en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. Want: geld dat Nederland uitgeeft aan ontwikkeling in andere landen moet van minister Reinette Klever (PVV, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp) meer in het ‘Nederlandse belang’ zijn. En dus stopt het kabinet onder meer projecten die gericht zijn op gendergelijkheid, beroeps- en hoger onderwijs, en sport en cultuur. Vanaf 2027 wordt 2,7 miljard euro bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking. Begin deze maand debatteerde de Kamer over die bezuiniging, die niet wordt tegengehouden.

Gekort

Prins Claus Fonds en CER waren al gekort door het kabinet, maar zien hun rijksfinanciering nu wegvallen vanaf 2029. Tot dan krijgt het Prins Claus Fonds anderhalf miljoen euro per jaar, CER krijgt 330.000 euro. Ze zijn voor respectievelijk 35 en 20 procent afhankelijk van de rijkssubsidie. Ook de cultuurontwikkelingstak van Stimuleringsfonds Creatieve Industrie krijgt straks geen geld meer. Hoe de organisaties dat oplossen, en of ze dat lukt, is onzeker.

Voor het Prins Claus Fonds, waaruit CER voortkomt, komt het voortbestaan zonder overheidsgeld in gevaar. De organisatie, die sinds 1996 bestaat, ondersteunt kunstenaars en culturele ontwikkeling. Directeur Marcus Desando van het Prins Claus Fonds benadrukt dat „het heel belangrijk is dat cultuur wordt erkend als belangrijke bedrage aan de internationale reputatie van Nederland”. Bij het Kamerdebat begin april werd cultuur niet besproken. „We hebben politici benaderd”, zegt Desando, „maar niets teruggehoord.” Inmiddels staat er een afspraak met een volksvertegenwoordiger.

CER focust op iets wat vaak over het hoofd wordt gezien in crisisgebieden, zegt CER-directeur Sanne Letschert. „Wij zien dat mensen culturele continuïteit nodig hebben, juist om uitzicht te hebben in een crisissituatie.” Ze heeft daarom nog hoop op een andere oplossing: „Wij worden als culturele instelling gefinancierd, maar willen duidelijk maken: cultuur is onderdeel van humanitair werk.” En dus hoopt ze via die route nog geld te vinden.

Nederlands belang

Nederland voert al decennia een internationaal cultuurbeleid, waarbij cultuur vaak wordt ingezet als diplomatiek middel. In dat beleid is terug te zien hoe de politiek denkt over nationale identiteit, ziet cultuurwetenschapper Toine Minnaert van de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde op onderzoek naar het internationaal cultuurbeleid en het politieke debat hierover. Dat verschoof van cultuur als ‘Holland Promotion’, diplomatiek en economisch instrument, in de jaren negentig naar cultuur als doel op zich, en daarna kwam weer de nadruk op economische en diplomatieke doelen. Die veranderingen hingen telkens samen met grote verschuivingen in het parlement, ziet Minnaert.

Het besluit van het kabinet om een deel van de financiering in te trekken, doet Minnaert denken aan hoe Nederland eind jaren tachtig, begin negentig naar cultuur keek. Cultuur werd vooral ingezet als instrument, in een transactionele houding die vooral ging over: wat levert dit contact op voor Nederland? Dat veranderde met het eerste paarse kabinet, waarin D66 een nadrukkelijker rol ging spelen in het cultuurbeleid, zegt Minnaert. Een meer „kosmopolitische gedachte over cultuur” voerde de boventoon.

Cultuurwetenschapper Toine Minnaert van de Universiteit Utrecht ziet het kabinet nu weer terugkeren naar die transactionele houding van de jaren tachtig. Ontwikkelingssamenwerking, of ‘hulp’, zoals de minister het noemt, mag alleen nog het ‘Nederlandse belang’ dienen.

Nederlandse belangen

De drie ‘Nederlandse belangen’ die Klever formuleert zijn: handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en migratie. Die belangen zullen volgens de minister behartigd worden met projecten op het gebied van watermanagement, voedselzekerheid en gezondheid. Zaken waar Nederland goed in is, aldus de minister in een beleidsbrief. „We gebruiken dus onze sterke punten om te bereiken wat wij belangrijk vinden.”

Dit betekent dat het ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkeling geen geld meer voor internationaal cultuurbeleid wil uittrekken, een post waarvoor ook de ministers van OCW en BZ verantwoordelijk zijn. „Er is geen ruimte meer voor nieuwe initiatieven”, laat het ministerie weten.

Het kabinet ruilt zo „langetermijnbeleid in voor de korte termijn”, vindt Syb Groeneveld, directeur van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. „Ik ben ervan overtuigd dat het in het Nederlands belang is duurzaam verbanden op te bouwen, netwerken op te zetten. Er liggen veel mogelijkheden die uiteindelijk leiden tot economische activiteiten, maar niet direct, die ontstaan nadat dit soort projecten succesvol zijn gerealiseerd.”