‘Coupland schrijft over een levensfase die iedereen doormaakt’

De benaming werd niet door hem bedacht. Maar Generation X, het debuut van de Canadese schrijver Douglas Coupland, droeg wel bij aan de bekendheid van de term als aanduiding voor de generatie tussen die van de baby boomers en de millennials. In mijn vergeelde exemplaar zit nog een ouderwets treinkaartje, dat dienst deed als boekenlegger. Daarom is nauwkeurig vast te stellen wanneer ik het voor het eerst las: in december 1997, ruim na de verschijning in 1991.

Van het verhaal herinner ik me niets. Ik weet alleen nog dat ik het grappig vond. Zo grappig dat ik ook de daaropvolgende boeken van Coupland las – in m’n boekenkast staan er nog vier.

Dat ik het verhaal ben vergeten is niet zo gek, blijkt bij herlezing, want van een plot is nauwelijks sprake. Er zijn drie hoofdpersonen, verteller Andy en zijn twee vrienden Claire en Dag. De laatste is ‘een lesbische die gevangen zit in het lichaam van een man’. Het is een raamvertelling: de drie vertellen elkaar verhalen, het ene nog absurder dan het andere, die contrasteren met hun eigen levens, die dodelijk saai zijn. Ze hebben oninteressant werk, geen zinvolle relaties, en dreigen te verdrinken in lethargie.

Ik zal er herkenning in hebben gevonden. De hoofdpersonen zijn achterin de twintig, toen ik het las was ik 26. Ik woonde nog in een soort studentenhuis, trok veel op met twee huisgenoten, die ook geen serieuze relatie hadden en net als ik zoekende waren.

Grappig vind ik het boek bij vlagen nog steeds.

Grappig vind ik het boek bij vlagen nog steeds. Zo moest ik lachen om het verhaal van Linda, een jonge vrouw van in de twintig, die de wereld rondreist met geld dat haar familie heeft verdiend in de slavenhandel. Op zoek naar zichzelf hoort ze in de Himalaya over een religieuze sekte, waarvan de leden een hogere staat van bewustzijn weten te bereiken door te mediteren en een strikt dieet te volgen. En dat voor de duur van zeven jaar, zeven maanden, zeven weken, zeven dagen en zeven uur. Door een storm bereikt Linda nooit het dorp van de mediterende monniken. Maar dat weerhoudt haar er niet van, eenmaal terug in de VS, om in praktijk te brengen wat ze heeft gehoord. Dankzij haar familiefortuin kan dat ook: ze trekt zich terug op een landgoed met bewakers, die ervoor zorgen dat zij niet zal worden gestoord. Als een van de monniken over haar leest in een Duits tijdschrift, haast hij zich naar de VS. Hij bereikt haar kort voordat de zeven jaar etc. voorbij zijn – de bewakers zijn aan het feesten omdat hun taak er bijna opzit en letten niet op. Linda is sterk vermagerd, ze staat op het punt te breken. ‘Jullie kinderen uit Europa … uit Amerika … jullie doen zo je best, maar jullie doen het helemaal verkeerd’, zegt de monnik. ‘Je moest zeven jaar, zeven maanden, zeven weken, zeven dagen en zeven uur mediteren. Maar dat was in mijn religie, in mijn kalender, niet die van jou. In jouw kalender is dat iets meer dan één jaar.’

Bij herlezing moet ik ook nog steeds gniffelen om de vele termen die onderaan de bladzijden van het boek worden uitgelegd. Een van de bekendste (het werd een begrip) is de McJob: een slecht betaalde baan met weinig prestige in de dienstensector. Een andere is Boomer Envy: jaloers zijn op het materiële welzijn dat babyboomers hebben verworven doordat ze op het juiste moment geboren zijn.

Sommige dingen in het boek zijn gedateerd (faxen, Sony walkmans). Toch lees ik het nu minder als een boek over een specifieke generatie, en meer als een verhaal over jongeren in een levensfase die iedereen doormaakt. Boomer, zo noemen mijn kinderen (22 en 17) mij nu.