N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Conservator Amanda Pinatih (35) is conservator vormgeving bij het Stedelijk Museum in Amsterdam. Dit is wat zij leerde in het leven: je voorouders zijn belangrijk, die kunnen je beschermen. En koloniale stukken moeten terug naar waar ze vandaan komen.
„Ik omring mezelf graag met objecten. Als kind verzamelde ik al veel: van knuffels tot kattenbeeldjes en stenen en mineralen. Visuele rijkdom inspireert. Thuis heb ik een prachtige ikat uit Indonesië, gekocht in het dorp van de maker op het eiland Sumba: textiel met ingeweven symbolen uit het animisme, zoals de Merapu, de alziende god. Ik koop nooit iets wat heel oud is. Dan kan het op een oneerlijke manier of in een scheve relatie bij de verkoper terechtgekomen zijn. Repatriëring van koloniale objecten is ontzettend belangrijk. Lastig vind ik dat objecten vaak van natiestaat naar natiestaat gaan, niet naar de gemeenschap waar ze vandaan komen. Dat zou wel moeten. En als ze dan eindelijk terug zijn bij die mensen, dan hebben wij er niks meer over te zeggen. Als zij ze weer willen gebruiken, of verkopen, moeten ze dat doen. Het is van hen.
Wat je in Nederland tijdens je kunststudie leert over periodes gaat voorbij aan wat op hetzelfde moment in Indonesië, Ghana of Chili gebeurde. Er is meer dan één kunstgeschiedenis. Dat willen we in het Stedelijk Museum ook tonen. We hebben een zaal ingericht over hoe mensen zich verplaatsen in steden en tussen landen. Een van de werken die daar hangt is My hair a border, een vlag waarop je een soort landkaart ziet. Als je verder kijkt, zie je dat die kaart lijkt te zijn getekend met haren. Als je nog verder kijkt, leer je dat maker Bodil Ouédraogo haar eigen haar heeft ingescand en geprint. Het werk gaat over grenzen rondom zwart haar – je kent misschien het liedje van Solange, ‘Don’t Touch my Hair’? Maar het gaat ook over landsgrenzen die door westerse kolonisten met de lineaal zijn getrokken, zonder dat mensen met zwart haar er iets over te zeggen hadden.
Bij ‘vormgeving’ denken veel mensen aan gebruiksvoorwerpen, maar mijn deelcollectie in het Stedelijk bevat vooral autonoom werk. Textiel, keramiek, hout, glas, sieraden. Waar een maker vandaan komt doet er niet toe, wel dat er zoveel mogelijk verschillende verhalen worden verteld. Ik heb net een sculptuur mogen aankopen van Dae Uk Kim, een Koreaanse ontwerper. Het is gemaakt van siliconen en haar, en ziet eruit als een grote lelie – maar is tegelijkertijd een mens, met een piercing. Het gaat over dat wij mutaties van planten mooi vinden, zoals gekweekte hybride orchideeën, maar mutaties van mensen niet altijd. Ik ben heel benieuwd wat het publiek ervan gaat vinden. Je kunt je ertoe aangetrokken voelen, of juist niet. Als je er maar niet zomaar langs loopt.
Mijn vader is geboren op Bali. Hij moest medicijnen studeren van zijn familie. Eenmaal op de eerste hulp dacht hij: dit kan ik helemaal niet. Hij is architectuur gaan doen aan de TU Delft. Omdat er nog geen pinautomaten waren, moest hij geld halen bij een bank. Bij de bank werkte mijn moeder. Hij kwam er twee, drie, vier keer per week, tot hij haar mee uit durfde te vragen. Als kind zat ik op Balinese dansles. Naarmate je ouder wordt, wil je meer weten over je cultuur. Mijn zus en ik hebben veel geleerd in Museum Nusantara in Delft, tot de sluiting in 2013 het enige museum in Nederland dat alleen over Indonesië ging. Voor mijn promotie onderzoek ik nu wat het voor jonge mensen uit diasporagemeenschappen betekent om in musea objecten te zien uit hun eigen cultuur.
Ieder Balinees kalenderjaar komen de voorouders tien dagen terug naar de aarde. Ze krijgen een groot welkom en een nog groter afscheid. Ik geloof dat voorouders belangrijk zijn, bescherming kunnen geven. Ik draag altijd de ring die mijn oma aan mijn moeder heeft gegeven. Mijn familie heeft op Bali een waterpaleis, een paleis met water eromheen – een soort buitenhuis. Een zus van mijn vader is getrouwd met de laatste prins van het voormalige koninkrijk Karangasem. Het paleis is ook te bezoeken. Je kunt eerst yoga doen en daarna ontbijten met de koninklijke familie – dat is dan mijn neef. Hij is een succesvol fotograaf, maar ook echt een prins: hij zorgt dat paleis en tempel in goede staat blijven, voert zorgvuldig alle ceremonies uit. Het leven is modern, maar de tradities blijven ook.
De tentoonstelling When things are beings heb ik vorig jaar met een collega voor het Stedelijk Museum gemaakt, over de innerlijke kracht van objecten. Objecten kunnen een ziel hebben, een aantrekkingskracht waarvan je eigenlijk niet weet waar die vandaan komt. Mijn ouders hadden een kris [dolk] op hun nachtkastje liggen. Een kris mag je nooit zomaar uit zijn schede halen, dat moet je hem eerst vragen, anders wordt hij boos. Deze kris was van een oom. We hadden ook een familiekris, maar die heeft mijn oma ooit verkocht: van de kerk moest je je ontdoen van heidense objecten. Mijn vader vindt het heel jammer dat die kris weg is, die bevatte de familiegeschiedenis. Eén object kan zoveel lagen hebben. In Indonesië stopten sultans hun eigen ziel in krissen die ze aan Nederlandse kolonisten gaven. Zo konden ze de overheerser overheersen.
Als student kunstgeschiedenis verkocht ik audiotours in het Van Gogh Museum. De kledingvoorschriften – zwarte kleren met bruine schoenen – pasten helemaal niet bij mij. Bij Droog Design, waar ik vaak langsliep, zag ik eens een briefje op het raam met ‘receptioniste gezocht’. Zo kwam ik in de designwereld terecht. Later werd ik assistent-manager in de galerie. Op een dag kwam een nieuwe stagiair binnenlopen, een kunstenaar uit Spanje, Jorge Mañes Rubio – hij werd mijn man. Mijn zus werkt ook in design, zij maakt in Londen trendvoorspellingen voor grote bedrijven over productdesign. Het wereldje kent ons als the Pinatih sisters. Ooit willen we samen iets opzetten . Waar weten we nog niet, als het maar ver weg is en warm. Lange winters vind ik heftig. Als je één keer 1 januari op een strand hebt doorgebracht, wil je dat eigenlijk altijd.
Een kris mag je nooit zomaar uit zijn schede halen, dat moet je hem eerst vragen, anders wordt hij boos
Met mijn man heb ik in 2016 een designmuseum opgezet in Dharavi, de wijk in Mumbai waar de film Slumdog Millionaire is opgenomen. Het was ons idee, maar we deden het samen met de buurt en lokale partners, niet als westerlingen die iets kwamen brengen. Het moest een reizend museum zijn, zodat we in meer buurten konden samenwerken. Eerst dachten we aan een camper, maar die zou nooit door alle steegjes kunnen. Het werd een duwkar, die daar gebruikt wordt om dingen te verkopen. We toonden voorwerpen die speciaal voor de gelegenheid door keramisten, borduurders, bezemmakers waren gemaakt. Na een jaar hebben we de duwkar weggegeven. Eerst werd het een mobiele bibliotheek, later een reizend ‘strijkstation’. Een museum moet nooit een statisch ding zijn, maar meegaan met de behoeftes van de maatschappij.
Design is verweven met het dagelijks leven, dat maakt het zo geschikt om verhalen mee te vertellen. Een van onze tentoonstellingen in Dharavi was een crickettoernooi. Alles wat je nodig hebt voor zo’n toernooi hebben we daar laten maken. Goed, zeiden makers, zeg maar wat je wilt. Nee, zeiden wij, maak wat jij wilt maken. Een timmerman maakte cricketbats van gerecycled hout, een leerbewerker handgrepen voor de bats, een textielbedrijfje poloshirts. Op de achterkant maakten borduurders voor elk team een speciaal borduursel met kralen. Mensen vroegen waarom we het museum niet buiten Dharavi opzetten, zodat er meer publiek naartoe kon. Nee: mensen moesten juist naar Dharavi komen. Er kwamen journalisten van de BBC, CNN die er nooit een voet hadden gezet. Voor ons was het een experiment om te ontdekken wat een museum kan zijn: een podium voor makers, iets om trots op te zijn.”