Dit jaar viert Amsterdam zijn 750-jarig bestaan, en de NTR ZaterdagMatinee viert mee met een aantal opdrachtcomposities. De eerste daarvan ging afgelopen zaterdag in première: Labyrint van Peter-Jan Wagemans, door het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor onder dirigent Stanislav Kochanovsky. Op 8 maart volgt het nieuwe koorwerk Mokum van Jeff Hamburg, in een programma met ook een wereldpremière van Calliope Tsoupaki voor het Concertgebouworkest.
Tijdens het compositieproces was Wagemans gegrepen door het overlijden van zijn collega Louis Andriessen, vertelt hij in het programmaboekje. De twee waren geen grote vrienden, maar Wagemans bewondert Andriessens verdiensten voor de Nederlandse ensemblecultuur. Andriessen probeerde een alternatief voor het symfonieorkest te ontwikkelen; als eerbetoon aan de kenmerkende andriesseniaanse ensembleklank werkte Wagemans daarom met een orkest zonder violen.
Het driedelige Labyrint, waarvoor Wagemans ook de tekst schreef, is een fantasie over Amsterdam door de ogen van een achtjarig kind dat langs de grachten doolt, geïnspireerd door een zinnetje uit het lied ‘Aan de Amsterdamse grachten’ (‘waar ik als jochie van acht bij grootmoeder kwam’). De grootmoeder is bij Wagemans een ‘Zieneres’, treffend aangekondigd met unisono Wagnertuba’s. Ze stuurt het kind naar buiten met de opdracht: speel! In het tweede deel, ‘Het glazen huis’, verklankt Wagemans de kinderlijke verlorenheid in een aria met intrigerende, ietwat dolende melodieën, prachtig vertolkt door sopraan Esther Kouwenhoven uit het Groot Omroepkoor.
Daarna volgt een opgewonden, door percussie aangevuurd koor van balorige jeugd, inclusief een ludiek liedje over ‘een vogeltje dat niet kon poepen’. Aan het eind klinkt een loeiende sirene – het eerste teken van dreiging. Het dient als opmaat naar de angst en verwarring van de hoofdpersoon, verdwaald in het vijandige labyrint. De angst wordt er behoorlijk in geramd, met daverende notenclusters.
In het derde deel, ‘Het eeuwige spel’, slaat dan een dromerige weemoed toe. Het koor zingt a capella, omkranst door een galm van elektronica, een adaptatie van het Antwerpse volksliedje ‘Naar Oostland willen wij rijden’, over het verlangen naar een betere plek. Het koor eindigt met een schitterend voorbereid, muisstil majeurakkoord. Vervolgens treedt spreker Pieter Hendriks aan en vertelt hoe het kind door de straten rent, tot hij op een hoge zwarte muur stuit, waarachter geschreeuwd wordt en vuren branden. ‘Maar het kind lacht en begrijpt.’ Wat begrijpt het kind? Dat de aanvankelijk zo enge labyrintische stad juist bescherming biedt tegen een boze buitenwereld?
Zulke vragen en omkeringen maken Labyrint potentieel tot een rijk stuk. De afzonderlijke secties zijn sterk, en het is een aardig idee om kinderspelen (schommelen, trampoline springen) te verklanken. Maar qua dramaturgie – doorgaans toch een van Wagemans’ fortes – overtuigt het niet helemaal. De verschillende stijlen, vormen, liedjes en beelden klinken geweldig maar missen de dwingende samenhang die bijvoorbeeld zijn opera Legende of het orkestwerk Pangea zo meesterlijk maakte. De lange tumultueuze slotsectie, met tetterend koper dat herhaaldelijk een punt wil maken, evoceert de trampoline, het eeuwige spel. Mooi bedacht – maar hoe zit het met die muur en die vuren? Er is veel losgewoeld en te weinig afgehecht, en zo komt het nadrukkelijk aangekondigde einde toch nog abrupt.