Column | Zwijgen over apartheid

Frits Abrahams

Nu weer allerlei vormen van racisme de kop opsteken, is het interessant om terug te kijken op een tijd toen racisme in veel landen nog heel gewoon was. Zuid-Afrika was zo’n land. De Zuid-Afrikaanse fotograaf Ernest Cole heeft dat vastgelegd in honderden indrukwekkende foto’s, die dit jaar te zien waren in fotomuseum Foam.

Ik schreef er in mei een column over die vooral ging over het wegkijken en goedpraten door de tijdgenoten. Later vroeg ik me af hoe bijvoorbeeld iemand als de literator Jan Greshoff (1888–1971) dit racisme had beleefd. Hij emigreerde immers al in 1939 naar Zuid-Afrika en zou er met zijn echtgenote tot zijn dood blijven wonen. Kortom, het werd hoog tijd om de biografie te lezen, die Annemiek Recourt onder de titel Moralist van de ontrouw al in 2018 over hem gepubliceerd had en in NRC lovend besproken werd door Arnold Heumakers.

Het is een omvangrijk boek, in het eerste deel te uitvoerig, maar verder toch vooral een boeiende reconstructie van een interessant leven in een woelige tijd. Greshoff, nu vrijwel vergeten, was een invloedrijke figuur in de letteren. Zelf een middelmatig dichter, had hij zijn reputatie te danken aan zijn scherpe kritieken en essays en zijn activiteiten als literair inspirator annex vriend van allerlei schrijvers, onder wie Du Perron, Ter Braak, Roland Holst, Bloem en Elsschot.

„De enige mens, waarin men een tikkeltje zelfbevestiging vindt, […] de enige man van wie men iets verstandigs te horen krijgt”, merkte Annie M.G. Schmidt over hem op.

Wat bezielde Greshoff om zich in 1939 in een suspect land als Zuid-Afrika te vestigen? Greshoff had weliswaar bedenkelijke politieke voorkeuren gehad, zelfs voor Mussolini, maar hij leek geen uitgesproken voorstander van de rassenscheiding die in Zuid-Afrika gepraktiseerd werd. Elsschot schrijft hem: „Dat moet ik je ernstig ontraden want ik geloof dat het een naar land is, zonder boomen en vol negers. En dan de boeren zelf, dat is het ergste. In jouw plaats zou ik hier blijf en nie gaan nie. Brrhh!”

Maar Greshoff heeft genoeg van Europa, hij ziet een oorlog aankomen en vreest dat zijn zoons onder de wapens moeten. In Zuid-Afrika verwacht hij meer culturele verwantschap met Nederland dan in andere landen. Na zijn aankomst in Kaapstad schrijft hij Ter Braak: „Het mist karakter, maar het is blank en opgewekt.”

Greshoff kan moeilijk aarden in Zuid-Afrika. Ook al maakt hij er snel literaire vrienden, hij blijft heimwee naar Nederland houden. Hij heeft veel contacten met de literaire elite en de Nederlandse gemeenschap in Zuid-Afrika, maar ik lees weinig over zijn omgang met de zwarte en gekleurde bevolking. Uit een brief van zijn vrouw Aty aan een vriendin blijkt eerder een – zie ook de opmerking van Elsschot – toen kennelijk alledaags soort racisme: „De negers zijn wonderlijke schepsels, ’t zijn net kinderen en wanneer ze zoo rondom een groot blik met maïspap met hun handen zitten te eten doen ze je toch ook sterk aan apen denken.”

Voor de overheersende discriminatie heeft Greshoff weinig aandacht. „De principiële apartheid wijst hij af, de feitelijke apartheid aanvaardt hij”, schrijft Recourt. Liever zweeg hij erover.

Ik vermoed dat de foto’s van Ernest Cole aan hem niet erg besteed zouden zijn geweest.