
Twee buurmannen en ik staan rond een beige fauteuil in de woonkamer van mijn bovenbuurvrouw (92). Ze zit erin, diep weggezakt. Ze kan er niet meer uitkomen. Er is iets verkeerd geschoten in haar rug. Gelukkig bewaart ze haar mobiel in de zak van haar rok, zodat ze buren kon bellen voor hulp. Als ze niet beweegt heeft ze geen pijn, vertelt ze opgewekt. Eigenlijk zit ze best lekker en het is ook ineens best wel gezellig met al die mensen om haar heen.
Als we proberen haar uit de stoel te tillen, protesteert ze luid. ‘Auw, auw!’ Trekken of sjorren durven we niet meer. Uiteindelijk komt de dokter. Ze spuit haar een spierontspanner in. Nog weer even wachten. Dan pakken de twee buurmannen haar voorzichtig ieder onder een oksel. Een, twee, drie, hop. Daar staat ze. Wat er verkeerd was geschoten, is kennelijk weer teruggeschoten. Ze heeft nergens meer last van en gaat koffie voor ons zetten.
Deze wonderlijke combinatie van breekbaarheid en kracht! Ik denk dat ik er momenteel meer oog voor heb door zorgbehoevende familieleden. Opeens zie ik overal ouderen met meer of minder moeite door het leven schuifelen. En het worden er meer. Nu telt Nederland 450.000 vijfentachtigplussers, in 2060 minimaal 1,1 miljoen, rekende het Planbureau voor de Leefomgeving uit.
Mijn buurvrouw wil het liefst dat alles blijft zoals het was. Zoals toen ze tachtig was. Hulp is welkom, maar wel graag precies op haar manier. Ze moppert met verve op de schoonmaakkwaliteiten van thuishulpen die niet meer kunnen stoffen en dweilen en wel héél snel ‘moei’ zijn.
„Wat helpt jou nou het meest in het leven?”
„Mijn rollator”, zegt mijn bovenbuurvrouw zonder aarzelen. „Anders val ik op mijn snetter.”
Ze heeft er drie. De oudste is een robuuste blauwe voor de supermarkt en de koffieochtend, met een groen mandje erop. Hij heeft een breed plateau waar je op kunt zitten, mocht er iemand langskomen die in is voor een praatje. Dan heeft ze een lichte wendbare voor in huis met een dienblad, die absoluut niet naar buiten mag want dan rijdt hij het vuil mee naar binnen. En een opvouwbaar kleintje in de auto.
Ooit wilde ze onder geen voorwaarde met een rollator de straat op. Ze wil niet zielig gevonden worden, zegt ze. Mijn buurvrouw is daarin niet uniek. Het is precies wat ook Talitha Dhondai beschrijft in Thriving Magazine. Dhondai gebruikt af en toe een rolstoel, schrijft ze. Die geeft haar vrijheid als het lichamelijk minder gaat, maar ze verafschuwt het medelijden en stigma van zieligheid een rolstoel, rollator of scootmobiel oproept. Een stigma dat niet zou moeten bestaan. Wen er maar aan, Nederland!
Mijn bovenbuurvrouw belt. Kom kijken, roept ze door de telefoon.
Ze zit zoals vaak, diep weggezakt in haar leunstoel voor de televisie, benen omhoog. Ze pakt een kleine afstandsbediening uit een zakje aan de armleuning. Traag zakken haar voeten naar beneden, de zitting kiept langzaam en duwt haar achterwerk naar boven en naar voren. Nog iets verder en dan raken haar voeten de grond. En daar staat ze rechtop. Ze kijk me triomfantelijk aan.
„Wow!”
„Ik heb een sta-opstoel.”
Sheila Kamerman ([email protected]) doet wekelijks ergens vanuit Nederland verslag.
