Column | Zelfs het madeliefje blijkt een desillusie

Gemma Venhuizen

Zondagmiddag plukte ik gedachteloos een madeliefje – of, zoals we sinds de officiële landelijke verkiezing begin deze maand mogen zeggen: onze Nationale Bloem. Ik lag loom languit in het park, mijn rechterhand woelde doelloos door het gras en opeens had ik een bloempje tussen duim en wijsvinger. Het was alsof mijn vingers zich de honderden keren herinnerden dat ik dat vroeger had gedaan. Madeliefje na madeliefje na madeliefje, voor een bloemenkrans in mijn haar, voor een armbandje, voor puberaal blaadjes-tellen: ‘hij houdt van me, hij houdt niet van me’. Nu zat ik daar met die ene bloem – het steeltje zó dun dat ik me afvroeg hoe ik daar als kind geraffineerd met mijn nagel een gleufje in had gepriemd om er een tweede door te rijgen – en een gevoel van weemoed bekroop me.

Al tijden werd ik wakker met een knoop in mijn maag, een onbestemd somber gevoel dat soms overwaaide gedurende de dag, en soms ook niet. Een duidelijke oorzaak ontbrak, het was niet zozeer de aanwezigheid van onheil, eerder een gebrek aan zorgeloosheid. En nu, met die bloem tussen mijn vingers, besefte ik plotseling wat eraan scheelde: ik was gestopt met me te verheugen.

‘Het gevoel dat iets bijna gebeurt, is misschien wel het beste dat er is”, schreef Floor Rusman een paar jaar geleden in NRC. „Je weet dat het gaat plaatsvinden en tegelijk ligt alles nog open.”

Als kind zag ik de toekomst als één lange dagdroom. Later zou ik boeken schrijven, uitvinder worden, een schaap als huisdier nemen. Sommige dromen kwamen uit, andere niet, maar nog jarenlang liep ik optimistisch rond met de gedachte: dat komt wel. Ik zou álle boeken in mijn boekenkast nog lezen en tegen elke hotelkamer waar ik had geslapen zei ik ‘tot ziens’, als om te bezweren dat ik terug zou komen. Ooit.

Maar ergens was het omslagpunt gekomen, het besef dat voorpret tot teleurstelling kon leiden. Geleidelijk was ik gestopt met dagdromen, met bloemenkransen vlechten, met blaadjes tellen. En nu zat ik daar, met de langzaam verwelkende Nationale Bloem in mijn hand. Zelfs het madeliefje bleek een desillusie, had ik die ochtend op de radio gehoord: de witte blaadjes zijn er enkel voor de schijn, uitsluitend het gele hart bestaat uit echte bloemetjes.

Ik stak het madeliefje in mijn haar en belde een vriendin. „Ik heb zin om me te verheugen”, zei ik. „Alleen heb ik geen idee waarop.” „Koop een ijsje”, zei ze. „Dat helpt altijd.”

Op weg naar de ijssalon probeerde ik te bedenken in welke smaak ik het meeste zin had. Meloen, lychee, rabarber, pistache? Hoe scherper ik het ijsje voor me zag, des te sterker werd de voorpret. Misschien nam ik wel vier bolletjes tegelijk!

Watertandend bereikte ik de ijssalon, die dicht bleek. Teleurgesteld maar toch tevreden wandelde ik naar huis.

Gemma Venhuizen is biologieredacteur en schrijft elke woensdag een column op deze plek.