Column | Zelfrespect

Toen ik gistermiddag de supermarkt binnenkwam, zag ik dat er maar één iemand bij de statiegeldautomaat stond, wat in mijn buurt bijna even zeldzaam is als het vinden van een parkeerplek, dus ik dook erop af. Ik was er bijna toen een grote man me van achteren inhaalde en zo snel voor me plaatsnam dat ik bijna tegen hem opbotste.

„Is dit niet een beetje voorkruipen”, vroeg ik hem zo luchtig mogelijk.

„Yup!” zei hij zonder me aan te kijken. In zijn rechterhand hield hij een chique zonnebril, in zijn linkerhand een vuilniszak vol lege flessen.

„Ik heb maar twee blikjes, vind je het oké als ik die er zo eerst eventjes in doe?”

„Nee.” Hij zei het op zo’n toon dat het als een grapje kon worden opgevat, maar liet me er alsnog niet langs.

Flarden Machiavelli en Sun Tzu schoten door mijn hoofd terwijl ik mijn opties naging. Als ik een scène zou maken, kon hij zeggen dat hij me uiteindelijk heus wel voor had laten gaan. Of me toesnauwen dat ik gewoon eerder bij de automaat had moeten zijn. Ik kon natuurlijk ook eerst even boodschappen doen, maar ik wilde me niet laten kennen en bleef staan, mezelf ondertussen voorhoudend dat dit een gelegenheid was om me te bekwamen in machteloosheid, iets waar je als zzp’er met een matige gezondheid sowieso elke kans toe moet aangrijpen.

Net toen het me was gelukt om aan iets anders te denken (hoe je kan zien of een smurf stikt, ik bedoel hun huid is altijd blauw) was de man voor mij aan de beurt. Hij draaide zich om. „Ga jij maar even”, zei hij. Om zijn mond een brede grijns.

Het was er dus zo een. Eerst vervelend doen, geen duimbreed toegeven en ten slotte de toffe gast uithangen door alsnog aan de kant te gaan. Het maakte de ergernis niet ongedaan en veranderde al helemaal niets aan de onderliggende boodschap dat hij de baas was.

„Nu hoeft het niet meer”, zei ik.

Hij haalde zijn schouders op.

Ik heb nog nooit iemand zo langzaam flesjes in een statiegeldautomaat zien doen. Af en toe keek hij met glimlach naar me om. Als ik mezelf had willen laten lijden had ik het als pesterij kunnen opvatten, maar dat weigerde ik. Van zo’n type kan je het nooit winnen, maar gelukkig kan je nog wel kiezen voor de mate waarin je verliest. En zo, terwijl hij met gekmakende traagheid blik en plastic uit zijn vuilniszak viste, wentelde ik me alsnog in mijn zelfrespect, die oude vertrouwde zakdoek, waarmee het altijd prachtig tranen drogen is.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.