Uit het blik Tourduiders dat elke zomer wordt opengetrokken, riep er een: „Wielrennen is als een marathon met een sprint op het eind.” Hetzelfde geldt voor makers van programma’s over de Tour de France: De proloog, De Avondetappe, Radio Tour de France, het live verslag. Een marathon zendtijd moet gevuld, met een sprint op het eind.
Ik verdenk de redacties van reguliere programma’s ervan ook eens met vakantie te willen en dat daarom de gaten bij de NPO dan maar met Frans wielrennen worden opgevuld. Wat eerst kwam, interesse in de Tour of de ruimte in de programmering, wordt dan een kip-ei-vraag. Het resultaat is hoe dan ook dat, na een week zeeën zendtijd plempen met Tour-gerelateerde inhoud, die wielrenredacties ook niet meer weten waar ze het zoeken moeten.
Zondag ging de Tour de vulkaan Puy de Dôme op. Die was ergens 5.000 voor Christus voor het laatst actief. Toch kwam een geoloog lava duiden. Woensdag hadden ze een schaatser van het ijs gehaald, die mocht schaatsen met wielrennen vergelijken. Ik zag redacteuren voor me die brainstormden over waar wielrennen nog meer mee te vergelijken viel. Met koken misschien, of met seks. Of iemand een kok of seksuoloog wist die iets met wielrennen had. Nee. Eentje die een band kan plakken dan. Ook niet.
Dan maar de verslaggever ter plekke weer laten beschrijven in welke volgorde de renners bergop aan het zwoegen zijn. Dat segment wordt opgerekt met details als: „En toen Van der Poel langskwam, deed hij zijn lippen over elkaar zo van: Goh, wat is dit zwaar.”
Soms trekken ze een oud-wielrenner van zijn sterfbed, die moet dan nog een keer vertellen hoe het voelde toen hij in de vorige eeuw, ruim voor internet, als negende over de finish kwam. Wel eerst even de situatie schetsen. Als elk detail daarvan is uitgemolken, gaan ze elkaar in de studio’s vragen wie iedereen denkt dat vandaag gaat winnen. Of er wordt een liedje gezongen dat aan de Tour doet denken. Als de zon al lang onder is, komt uitvoerig een rebus in beeld met een wielrenner als oplossing – er gebeurt verder toch niks belangrijks in de wereld.
Vrijdag hadden ze die twee broertjespianisten achter hun piano vandaan gelokt want die hadden ooit na een concert gezegd dat ze graag naar wielrennen keken. Een van hen probeerde het pieken in een loopbaan bij pianisten en wielrenners te vergelijken. Hij begon met de disclaimer dat musici tot hun tachtigste konden doorgaan, waarna het met die hele vergelijking bergafwaarts ging.
Op de avond dat het kabinet viel, schakelde de presentator bij het NOS Journaal naar de verslaggever in Den Haag met de woorden: „En nu gaan we praten tot ze naar buiten komen.” Dat heb ik ze bij Tourprogramma’s nog niet horen zeggen: „En nu gaan we praten tot ze over de finish komen”.
Programmamakers kun je ook met elkaar vergelijken. Die in de wielrenwereld moeten hele marathons vol ouwehoeren. In de politiek hoeven ze alleen sprintjes te kletsen omdat de rondes in het tijdperk-Rutte altijd ruim voor de finish op de keien eindigen.
Kapotgetrokken communicatiekabels in de Oostzee, verstoringen van het gps-verkeer in het Europese luchtruim, pogingen tot ontwrichting van verschillende militaire bases in Duitsland: Rusland wordt steeds openlijker in zijn sabotageacties tegen een brede waaier aan Europese belangen. Mochten Nederlandse burgers nog de illusie hebben gehad dat er sprake is van een hybride Russische oorlog die zich afspeelt op een tweeduizend kilometer van de Nederlandse staatsgrenzen, dan heeft de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) een ontnuchterende boodschap.
In zijn jaarverslag constateert de MIVD deze week dat Rusland „steeds brutaler” wordt in zijn pogingen de Nederlandse maatschappij te ontwrichten en te destabiliseren. Zo probeerden Russische hackers binnen te dringen in het bestuurssysteem van een „publieksvoorziening” met het doel deze te saboteren. Het was volgens de MIVD de eerste concrete Russische sabotageactie in Nederland.
Dat de MIVD een persconferentie belegde geeft aan dat de dienst de Russische dreiging zeer ernstig neemt. Sprak Defensieminister Ruben Brekelmans (VVD) in september vorig jaar nog van een „grijze zone” tussen oorlog en vrede, MIVD-directeur Peter Reesink heeft dat inmiddels opgeschaald tot „donkergrijs”.
De observaties van de MIVD tonen nog eens aan dat de Russische vijandigheid niet ophoudt bij de grenzen Oekraïne, al jaren slachtoffer van een ware terreurcampagne. Dat Moskou zijn sabotageoperaties steeds verder uitbreidt wijst erop dat het mogelijk voorsorteert op een grotere oorlog in Europa.
Vladimir Poetin zal zich ongetwijfeld gesterkt voelen door de terugkeer van Donald Trump in het Witte Huis. De Amerikaanse president doet er al drie maanden alles aan om Moskou uit zijn internationale isolement te halen. Volgens een uitgelekt Amerikaans ‘vredesvoorstel’ voor Oekraïne wordt bijna het hele Russische verlanglijstje ingewilligd, waaronder opheffing van de economische sancties en erkenning van de geannexeerde Krim als Russisch grondgebied.
Dat Oekraïne daarmee akkoord gaat lijkt niet waarschijnlijk, net als een einde aan de oorlog op korte termijn. Maar de radicale Amerikaanse ommezwaai ten faveure van het Kremlin vormt op zichzelf een gevaar voor Europa. Mocht Trump de sancties tegen Rusland opheffen, bijvoorbeeld omdat Oekraïne zijn voorstel tot vrede afwijst, dan heeft dat per direct grote gevolgen voor Europa.
De Russische oorlogseconomie draait al enkele jaren op volle toeren; uit het MIVD-jaarverslag blijkt bovendien dat Moskou al bezig is aan een militaire opbouw die specifiek is gericht op Europa.
Rusland mag zwaar gehavend zijn door de oorlog in Oekraïne, het land geeft, gecorrigeerd voor koopkracht, meer uit aan militair materieel dan alle Europese landen bij elkaar. Bevrijd van Amerikaanse (en daarmee Chinese) sancties zal Moskou zijn militaire apparaat niet alleen veel sneller kunnen opbouwen, de Russische wapens zullen ook van een veel hogere kwaliteit zijn.
Europa is nog maar net begonnen met een militaire wederopbouw, nadat de Europese landen hun strijdkrachten decennialang ernstig hadden verwaarloosd. Ook al wordt de productie van militair materieel op veel plaatsen in Europa opgeschroefd, het zal nog jaren duren voordat de Europese defensie, zonder de VS, afschrikwekkend genoeg is om de Russische dreiging te weerstaan. Ook zal Moskou zich bewust zijn van deze Europese periode van kwetsbaarheid, die volgens militaire experts nog enkele jaren zal duren.
In dat licht bezien is het antwoord van het Nederlandse kabinet op de Russische dreiging volstrekt onvoldoende – en onverantwoord. Ja, Nederland voldoet met hangen en wurgen aan de NAVO-norm die stelt dat bondgenoten 2 procent van hun bruto nationaal product moeten uitgeven aan defensie. Inmiddels is de consensus in Europa dat een NAVO-norm van 3,5 procent reëel is, gezien het dreigingsniveau.
In de Voorjaarsnota trekt het kabinet-Schoof ruim 700 miljoen euro extra uit voor de krijgsmacht, in 2029, terwijl er ruim 15 miljard extra nodig is om de NAVO-doelstellingen in de komende jaren te halen. Net als veel andere belangrijke dossiers schuift het kabinet ook deze hete aardappel angstvallig voor zich uit.
Landen in West- en Zuid-Europa wanen zich vermoedelijk veilig zolang de Russen hun ‘echte’ oorlog in Oekraïne voeren. Maar, hoe wrang het ook is, zodra die oorlog wordt beëindigd, heeft Moskou plotseling een zwaarbewapende krijgsmacht van honderdduizenden militairen tot zijn beschikking die elders kan worden ingezet. Die dreiging is nu al dagelijks voelbaar langs Europa’s oostelijke grenzen. Het kabinet-Schoof heeft geen enkel excuus om de alarmbellen die klinken vanuit het oosten nog langer te negeren.
Enkele dagen voor de afspraak om te praten over ‘zijn’ Zeeland blijft waarnemend commissaris van de koning Hugo de Jonge hangen aan het nieuws op zijn telefoon: Pieter Omtzigt, de man met wie hij in 2020 streed om het leiderschap van het CDA, verlaat de politiek. De Jonge, bij een glas bronwater op een terras: „De mededeling verbaasde me niet, de timing wel.”
Hij stuurde Omtzigt een bemoedigend appje, vertelt hij. Een vriendelijke reactie volgde direct. De Jonge, glimlachend: „Anders dan ook NRC wel eens heeft geschreven, hebben Pieter en ik een goede relatie met elkaar.”
Op de vraag of hij zelf wel eens tegen een burn-out aan heeft gezeten, schudt hij resoluut het hoofd. Zelfs niet tijdens de coronapandemie als verantwoordelijk zorgminister? „Nee.” Het was een tijd van weinig slaap en veel stress, erkent hij. Maar opgebrand raakte hij naar eigen zeggen niet. „Het zwaarste waren de aanhoudende bedreigingen van mijn gezin.”
Met zijn vertrek uit Den Haag verdwenen die, grotendeels.
Wat is gebleven: zijn woordenwaterval, onbegrensde zonneschijn en onberispelijke voorkomen. De handen met gespreide vingers ondersteunen nog altijd zijn verbale promotiemateriaal. „Het Zeeland waarin wij nu mogen leven is een fantástische provincie. Veel dichter bij het paradijs kom je niet.”
De ingetogen Zeeuwen zochten eind 2024 een waarnemend commissaris, ze kregen heel veel Hugo de Jonge. „Ja, ik geloof dat ze wel even aan me moeten wennen.”
Zeeland heeft, in de ogen van de ambitieuze predikantenzoon, een impuls nodig
Het paradijs heeft, in de ogen van de ambitieuze predikantenzoon uit Bruinisse, een impuls nodig. Groei. Zo kampt het met een vergrijzende bevolking en een toenemend gebrek aan hogeropgeleiden. De Jonge (47): „Willem van Oranje heeft de Zeeuwen ooit de vraag voorgelegd: ‘Willen jullie een universiteit of belastingverlaging?’ Tja, als je zo’n vraag aan Zeeuwen stelt…” Hij moet er zelf ook om lachen. „Die keuze speelt ons nog altijd parten.”
Nóg wel, hoor je hem denken.
Neem de nieuwe kerncentrales die het kabinet wil. Het personeel dat daar komt te werken, moet in Zeeland worden opgeleid, vindt hij. „Ook als het een universitaire opleiding betreft.”
Tuurlijk, een universiteit zal er in Zeeland niet snel verrijzen, maar een dependance van de technische universiteit Delft? „Zoiets zie ik zeker voor me.” Het begint naar zijn idee met meer Zeeuws zelfbewustzijn, trots. „Daar is alle reden toe. En met die houding kun je vervolgens op de deur bonzen in Den Haag. Want wij hebben de rijksoverheid nodig, maar zij hebben Zeeland óók heel hard nodig.”
Of híj de nieuwe commissaris is die op de deuren zal kloppen? Voor het eerst valt De Jonge even stil. „Dáár kan ik nou net niets over zeggen. Dat is aan de Provinciale Staten van Zeeland.”
De ‘schaamsoort’ is de soort waar een vogelaar al lang naar zoekt, maar die hij nog steeds niet heeft gespot. „En daar schaam je je dan voor”, zegt dichter Paul Demets, met een grinnik. Want het is misschien wel de geringste en nietigste vorm van schaamte die er te vinden is zijn dichtbundel De schaamsoort. Daarin gaat het ook over schaamte over mannelijkheid, witheid, chauvinisme – en over de beschamende positie die de mens inneemt ten opzichte van de natuur, het klimaat.
Donderdagavond kreeg Paul Demets (1966) voor zijn bundel De Grote Poëzieprijs 2025, de jaarlijkse onderscheiding (20.000 euro) voor de beste Nederlandstalige dichtbundel. Het werk van de Vlaming, die voor eerder werk onder meer de Herman de Coninck-prijs en de Jan Campert-prijs ontving, werd uitverkoren uit 87 bundels. De jury roemde de „indringende en relationele poëzie” in De schaamsoort, waarin „eigentijdse problemen over gender, corona, migratie of ecologie letterlijk en figuurlijk vanuit vogelperspectief bekeken” worden. „Zowel op macro- als microniveau krijgt de titel De schaamsoort zijn volle betekenis.”
De hedendaagse mens is hier de schaamsoort – en dan specifiek de soort waartoe Demets zelf behoort. Wit, man, Vlaams, katholiek opgevoed, universitair geschoold. Demets: „Ik geef les aan kunststudenten in Gent, inmiddels een internationaal gezelschap. Zij wezen mij de laatste jaren op het feit dat ik een witte man ben en dat wat ik vertelde over kunst sterk in die identiteit wortelt. Dat heeft mij wel wakker geschud, dus daar opent de bundel mee: met een man, ‘wit in het wit’, die zich afvraagt wat zijn positie moet zijn.”
Boetekleed
„Te veel alleenspraak heeft mij mijn stem doen verliezen”, staat in dat openingsgedicht. Maar ook: „Nog wil ik graag. Mijn stem is hersteld./ Ik dien geen kerk. Schoorvoetend kom ik/ uit mijn woorden. Ik wil de ruimte niet opeisen,/ want ik leefde volgens patronen en automatismen.” Daar gaat de bundel over: hoe verhoud je je tot waarden die altijd vanzelf spraken, maar waarbij ook kanttekeningen te plaatsen zijn? Demets gaf zijn boetekleed in De schaamsoort vele kleuren en texturen, ingedeeld naar de zeven hoofdzonden. Er zijn gedichten over gendernormen, misbruik in de katholieke kerk, over het ontgroeningsritueel dat de zwarte student Sanda Dia fataal werd.
Het zijn ‘briefgedichten’, gericht aan de 19de-eeuwse Vlaamse dichter Guido Gezelle. „Daarmee begon het: ik kreeg vijftien jaar geleden de opdracht om een gedicht te schrijven vertrekkend vanuit het leven en werk van Gezelle. Ik zei daar intuïtief ja op, want ik ben groot geworden met zijn poëzie. Hij was in het onderwijs een vanzelfsprekende grootheid. Met zijn lyriek, zijn lexicon en zijn fascinatie voor de natuur voelde ik me bijna organisch verbonden.”
Maar bij nader inzien zag Demets ook de fervente katholiek en rabiate strijder voor de Vlaams-nationalistische zaak die Gezelle was – kenmerken die sterk doorsijpelen in zijn werk. „Het ging mij zeker niet om een literaire vadermoord, dat zou flauw zijn: om een 19de-eeuwer naar 21ste-eeuwse normen te veroordelen. Maar het inspireerde mij wel tot zelfonderzoek, tot de vraag of je tekst los kan staan van je karakter en persoon, of je los kunt komen van de traditie waarin je bent opgegroeid. Ik zal tot mijn dood een witte man blijven, maar moet dat mij ook beletten om het verhaal te vertellen van iemand die een andere identiteit heeft?”
Drijvende kracht
Want dat, vertelt Demets, is de drijvende kracht achter zijn poëzie. „Voor mij is het dichterschap een poging om verbinding te maken, met andere mensen en de natuur. Er is een soort reset gebeurd in mijn leven: in 2015 heb ik een hartstilstand gekregen en kon ik aan mijn tweede leven beginnen. Ik ben geen wereldreis gaan ondernemen, ik bleef doen wat ik deed, maar er is wel een nieuwe noodzaak voelbaar geworden. Dat is: om een lichamelijke taal te hanteren en gedichten te schrijven die ontstaan uit gesprekken. En ruimte geven aan de stemmen van anderen.”
Maar eerst is daar zelfonderzoek voor nodig, zegt hij, om de patronen te herkennen van uitsluiting en onachtzaamheid. „Al kan mijn neiging tot schaamte ook de aard van het beestje zijn, of ingegeven door mijn katholieke opvoeding. Door het idee dat je je niet groter moet maken dan je bent. En door het taboe rond lichamelijkheid, het ideaal van viriliteit, van flink zijn en zwijgen. Die waardentraditie werkte allemaal het grootschalig misbruik dat kon plaatsvinden in katholieke kringen in de hand. Ik ben zelf geen slachtoffer, maar ik herinner me wel dat ons als scholieren gezegd werd dat we blij mochten zijn dat wij niet ‘intern’ waren, dus op katholieke kostscholen woonden. Heel suggestief ging het over autoritaire priesters met losse handjes, maar verder werd er gezwegen. Misbruik gebeurde vlak bij mij, maar ik heb het niet gezien. Niet willen zien, misschien.”
Die persoonlijke schaamte maakt Demets collectief: veel gedichten in de bundel zijn vanuit een ‘wij’ verteld. „Dat is het ‘wij’ van onze tijd, het gaat over ons allen, inclusief ikzelf – ik ben niet heilig, ik heb ook een auto. Ik wil niet, zoals Gezelle, een romantische buitenstaanderspositie innemen.” Het is dus een schaamtevol en schuldig ‘wij’, waar je niet graag bij hoort.
Tot zover het verlangen naar verbinding dus? Over die paradox gaat het treurig stemmende slotgedicht van De schaamsoort, dat Demets bij optredens als eerste voorleest, vertelt hij. „Het gaat over de maatschappij: zoals we door het gecommuniceer op allerlei platformen vandaag de dag polariseren en polemiseren en er een Babylonische spraakverwarring ontstaat, onbegrip, vandaar de regel: ‘We spraken, we spraken niet’. We zwemmen, maar ieder zwemt zijn eigen slag.”
Ik keek in het water, we zwommen.Maar samen zwommen we niet,want ik wenkte haar met brede gebarenom mij te volgen. We hielden onze adem in
in de diepte tussen vrije slag en zinken.Dit gedragen worden moest ze leren,want toch moederde ze nog. Dit doen opspatten,dit slaan in het natte als het kwetsen van huid.
Wat we zeiden, volgde ons in de galmboven het oppervlak. Uit woordenkwamen we opgedoken, in wartaalgingen we kopje onder.
De rustplaats een restplek.Als herboren was ik, toch verloren.We spraken, we spraken niet.We spraken elkaar tegenen de natuur volgde op de voet.