Column | Winnen is verslavend

Floor Rusman

Ik ga zo iets negatiefs schrijven over ranken, maar eerst voor de volledigheid: ranken (ook wel: rangschikken) is een van mijn hobby’s. Ik heb laatst nog op mijn flip-over alle veertien door mij bezochte cafés in Hamburg gerankt van leuk naar stom, best een klus.

Het aanbrengen van hiërarchie is verleidelijk en iedereen doet het, van kinderen die in vriendenboekjes hun lievelingsdier noteren tot Mark Rutte, die vorig jaar een bezoek aan Groningse bevingslachtoffers plaatste in zijn „top twee heftige bezoeken”. Het is ook van alle tijden: in de Oudheid maakte men al onderscheid tussen kardinale en minder kardinale deugden. (De kardinale deugden heb ik op hun beurt ook gerankt op mijn flip-over, maar dat terzijde.)

Rankings worden pas problematisch als ze een objectiviteit suggereren die er niet is, en op basis daarvan de realiteit beïnvloeden. De Universiteit Utrecht besloot mede om die reden deze week geen data meer te leveren aan de invloedrijke ranking van Times Higher Education. Een andere reden was het feit dat rankings „te veel de nadruk leggen op scoren en competitie”.

De universitaire ranglijsten zijn onderdeel van een breder fenomeen: de kwantificering van grote delen van ons leven. De Volkskrantschreef vorig weekend over de toenemende invloed van online beoordelingen. Eerst beperkten die zich tot producten, maar inmiddels kun je zelfs kraamverzorgers raten. Dit perverteert de verhoudingen tussen mensen. Ik moet denken aan de verlegen campingeigenaar die mij, zichtbaar gegeneerd, smeekte om een positieve Google-recensie. En aan de verkopers op tweedehands-kledingapp Vinted, die vaak snoep, lieve briefjes, parfum of hartvormige kaarsen meesturen. Alles voor de vijf sterren. Begrijpelijk, maar ik wil geen Romeinse keizer zijn die met een duim over andermans lot beslist; evenmin wil ik zelf in die arena staan.

Rankings zoals die van universiteiten verschillen van consumentenratings: de beoordeling is niet gedemocratiseerd, maar wordt uitgevoerd door instituties zoals Times Higher Education. Toch zijn er ook belangrijke overeenkomsten. Ten eerste die zogenaamde objectiviteit, uitgedrukt in een cijfer. De kwaliteit van een universiteit, bijvoorbeeld, valt niet in één score te vatten: het gaat om verschillende faculteiten, om onderwijs én onderzoek, en er zijn meerdere (imperfecte) meetmethoden. Ten tweede: ratings en rankings leiden altijd tot stress. Ze veranderen mensen in concurrenten waar ze dat eerder niet waren, of niet zo zichtbaar.

Ik weet niet hoeveel boeken er inmiddels zijn geschreven over de ratrace in de neoliberale samenleving, maar ik hoef ze niet meer te lezen. Voor mij is de waaromvraag intellectueel uitbehandeld: mensen worden er gestrest van als alles een wedstrijd is, punt. De vraag is nu vooral: hoe kan het dat de diagnose van een maatschappelijk probleem zó voor de hand ligt, en dat er toch niets verandert – sterker nog, dat het alleen maar erger wordt?

Het listige aan de ratingcultuur is dat we er niet alleen onder lijden, maar óók van profiteren. Wij allemaal, zowel de beoordeelden als de gebruikers. De beoordeelden profiteren in economische zin: een goede rating levert geld op. Bij Uber word je met een rating lager dan 4.6 (op een schaal van 5) zelfs van de app gegooid, dus je moet je wel onderwerpen aan de tucht van de klant. En ook psychologisch levert een positieve rating iets op: het is simpelweg verslavend om te winnen. Zolang de kans op beloning groot genoeg is, blijven de ratjes rennen.

De gebruikers, op hun beurt, profiteren ook. Hoe gemakkelijk is het om in een vreemde stad even te kijken welk restaurant het beste scoort, in plaats van er via trial and error achter te komen waar je (niet) lekker eet. Die oude tactiek lijkt nu onbevattelijk inefficiënt. Je bent een dief van je eigen eetgenot/vakantieplezier/carrière als je niet kijkt naar de scores van restaurants, vakantiehuisjes en universiteiten.

‘Meet met mate”, zegt Berend van der Kolk, auteur van De Meetmaatschappij, in het Volkskrant-artikel. Helaas, dat is nu juist het moeilijke: de meethonger van mensen is mateloos. Alleen collectieve actie kan hier iets tegen beginnen. Daarom is het goed als universiteiten zich teweerstellen tegen de rankings: het kan het begin zijn van een tegenbeweging. Maar willen we de kwantificering een halt toeroepen, dan moeten we ook bereid zijn iets op te geven. Zonder die handige cijfertjes moeten we meer moeite doen om zelf dingen uit te zoeken. Misschien zelfs een keer naar een slecht restaurant gaan. Willen we dat nog wel?