Column | Wie haat die danst niet. Die marcheert.

In Oslo ontrolt zich in juni een giga festival ter ere van ‘onze’ Jirí Kylián. D’r is nog niks, maar de trailer is er al wel. Daar hoor ik de choreograaf zeggen: „We dance all our life, from the moment we are born until we die”. Klopt. Leven is bewegen, bewegen is dans. De dans van de geboorte is volmaakt, elke beweging is goed en goud. We worden gelanceerd uit de moederschoot.

Ons borstkastje verheft zich, we halen adem. Oogleden trillen, lippen maken een O. We vouwen onze armen open, trekken onze knieën op.

Ik wandel naar het Operahuset, daar zal het festival wonen. Wat is dat toch met moderne operagebouwen? Architecten gaan te gek, van de Elbphilarmonie in Hamburg tot het Opera House in Sydney, allemaal lichte waanzin. En in Oslo? Ook. Het witmarmerbeklede Operahuset echoot met zijn hoeken en hellingen een enorme gletsjer. Het is een stralende plek, een uitgelezen landingsplaats voor engelen.

En dat komt goed uit.

‘Wings of Time’ zal het Kylián-festival heten. De tijd verstrijkt op vleugelslagen. Veel mensen zien spoken. Jirí Kylián ziet engelen. Hij vangt ze in choreografieën met titels als Wings of Wax en Falling Angels, eigenlijk altijd. Zijn engelen vliegen niet, ze zijn dansers en die doen wat dansers doen: ze provoceren de zwaartekracht. Ze zijn geen bijbelse engelen. Ze zijn niet hemels, en met ‘der wrake’ hebben ze niets te maken. Wel met schreeuw en schrik.

Ze verbeelden de mensen die sinds hun geboorte zijn blijven dansen. Dat vraagt moed, ook al kan iedereen het. Niet dansen is een keuze. Wie haat, die danst niet, die marcheert. Marcheren is meelopen in de maat die een ander slaat. Och wee, kijk om je heen, de wereld verstart. Het dansen vergaat haar.

En Kyliáns engelen? Zij zijn de wanhopig engelachtigen.

Hugo Simberg: ‘De gewonde engel’ (1903).

Foto Ateneum Finnish National Gallery / Hannu Aaltonen

Maar dit is Oslo, ik wil nu naar Edvard Munch, naar het Nasjonalmuseet. Zijn schilderijen raken diep, met de schrikogen, de angstaanjagende kleuren, de pijn, de dood, de neerslachtigheid. Met de vochtsporen als hij een doek in wanhoop naar buiten had gegooid om het later weer uit de sneeuw te halen. Daar is De schreeuw. Schreeuw is ‘Skrik’ in het Noors.

Ik ontmoet Jirí Kylián, hij was gisteren in het Nasjonaalmuseet, vertelt hij. „Zag je dit?” Ik verwacht Munch, maar op zijn telefoon verschijnt De gewonde engel van de Fin Hugo Simberg uit 1903. Een zieltogende engel wordt gedragen door twee jongens. Drie wanhopig engelachtigen.

Terug in Nederland. Ik vlucht de bioscoop in, ik kies voor de film Grand Tour, een hallucinerende film, een dwingende droomreis, met steeds de dood in het verschiet. Maar ook met een straatbeeld in Saigon. An der schönen blauen Donau klinkt, scooters walsen in slow motion. Dat kan gewoon. Er is hoop. Echt waar.