Het Holland Festival is bijna afgelopen, dus alvast maar even: wat was het mooiste? Waarvan zal ik me over jaren nog allerlei details herinneren die niemand meer iets zeggen maar mij wel? Nou, dat was het avondje van Ed Atkins. Ik kende ‘m als videokunstenaar, maar hier stond hij met een optreden in het theater aangekondigd. Hij draagt een gedicht voor, las ik in een voetnoot bij de recensie van zijn video The worm. Eén keer doet hij het, wie erbij is, is erbij. Wie niet die heeft pech gehad.
Hij draagt een gedicht voor? Van Gilbert Sorrentino, zie ik. Geen beroemde naam. Ik ken zijn werk doordat we hem thuis verwarden met cineast Paolo Sorrentino (La grande bellezza), daarom bestelden we een titel. Waarop er uit Oklahoma een afgeschreven bibliotheekboek werd bezorgd, met een uitleenstrook zonder stempels. Niet één keer geleend. Hij schrijft en grijpt je bij je mouw.
Ook zijn gedicht dat Ed Atkins voordraagt, mikt op het onuitsprekelijke. En spreekt dat dan toch uit. Zo’n beetje. Het heet ‘Morning Roundup’. Dit is het:
I don’t want to hear any news on the radio
about the weather on the weekend. Talk about that.
Once upon a time
a couple of people were alive
who were friends of mine.
The weathers, the weathers they lived in!
Christ, the sun on those Saturdays.
Meer niet. 47 woorden telt het, en het is boordevol. Het verstookt melancholie, rouw, geluk, gemis, nostalgie, vriendschap. Er zit klein welbehagen in en levenslust. En nog meer, wat ik besef dankzij de voordracht van Ed Atkins. Ik ken hem van zijn agressieve virtuele zelf uit zijn videokunst. Maar hij raakt me nu pas, met zijn echte zelf.
In een broze, hartveroverende performance draagt hij Sorrentino’s gedicht voor. Steeds opnieuw. Steeds anders. Zelfverzekerd, aarzelend, ontwapenend, afraffelend. Vermoeid, omzichtig, vol goede moed. Alles haalt hij eruit, met een accent op een woord of een een pauze of een versnelling. Met een lepe blik, met een lachje, met een snorkje.
Het is spannend, het is opletten geblazen.
Maar wacht even, het begint al met de titel. Atkins’ performance heet Epitaph. ‘Grafschrift’. ‘Samenvatting’. ‘Wat blijft’. En zo onderging ik het ook. Maar in Brussel noemde hij hem Mute (2020). ‘Met stomheid geslagen’. En in Londen (2019) koos hij voor A Catch Upon the Mirror. ‘Een glimp in de spiegel’. Elke titel stuurt het gedicht in een eigen richting. Alle keren dat Atkins het voordraagt, neemt het een andere afslag. En steeds is de taal leniger dan je voor mogelijk hield.
Atkins bracht me bij dat ik altijd op de uitkijk kan staan, liefst voor elk woord. Ik zal dat nooit vergeten.
Na een zomerstop is Joyce Roodnat terug in september.
Prinsjesdag in Nederland, maar ik stap in de trein naar Duitsland. Ik check nog een keer wat ik in de laatste pakpaniek heb meegenomen; tie wraps, een graveer-pistool, waterverf vers uit Seoul, ijzerdraad, een groot stuk wit katoen, spiegelfolie, powerbanks, prijstagging gun, witte stof, stof-hardener, metaaldraad, batterijen, oude laptop, een boek van Midas Dekkers over verval en van Karen Barad over kwantumfysica, een hoofdlamp, regenlaarzen. En blijkbaar dacht ik dat scharen belangrijk zijn, want bij herinventarisatie concludeer ik dat ik er vier heb meegenomen.
Wat ben ik allemaal van plan?
Reizend over de rivier zullen we door verschillende landschappen varen, door natuur maar ook door het Ruhrgebied, van Duitsland naar Nederland. De rode draad die door onze reis heen krioelt is transformatie, beginnend bij het landschap, natuur en geschiedenis en eindigt bij industrie, economie en toekomst.
De folklore van de Rijn staat bol van transformatie. Natuurlijk de Lorelei (altijd vrouwen die mannen verleiden zich te doen verdrinken) maar ook de nixen; een veranderlijke soort waternimfen. Als kind was ik al geïnteresseerd in transformaties. Mijn favoriete X-man was altijd Mystique, de shapeshifter. Maar als je alles bent, dan ben je toch eigenlijk ook niets?
Woensdag 18 septemberRösrath
De eerste dag van samenzijn. We bespreken onze verwachtingen en onze angsten en hoe we op onze anarchitecturale MS Fusion boot gaan samenleven. Of wordt het overleven? Zelf ben ik vrij claustrofobisch.
Donderdag 19 september Rösrath – Neuss
We gaan naar Aussichtpunkt Terra Nova en kijken uit over een groot gat dat eens oerbos was, nu de grootste bruinkoolmijn in Duitsland. Een landschap van uitgegraven grond, met in het midden een duizelingwekkend diep zwart gat. Eerst is het overweldigend, maar hoe langer ik kijk, hoe destructiever het wordt.
Het doet me denken aan mijn soloshow Vicious Circle Disco vorig jaar in het Coda Museum in Apeldoorn, een balanceeract van het dagelijkse leven op een aarde vol met open wonden. Precaire kartonnen figuren in een rolschaatsdisco reden maandenlang rondjes om draaiende sculpturen van pussende wonden.
Uitkijkend op de mijn, praten we over onze eigen perverse fascinaties voor destructie en verval. Voor mij is het in het overgeproduceerde, georganiseerde landschap van Nederland ook een welkom tegengeluid van de drang naar perfectie en vernieuwing. Het constante weggooigevoel; weg met het oude, in met nieuwe.
In Museum Ludwig praten we met adjunct-directeur Rita Kersting over de Keulse Progressieven; een groep kunstenaars wier werk zeer verstrengeld was met hun activisme – de strijd tegen het kapitalisme en het opkomende fascisme in Duitsland. Helaas zijn er makkelijke verbindingen te leggen tussen die tijd en huidige politieke ontwikkelingen van extreem-rechts in Nederland en Europa.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Kunstproject Liquid Becomings op de Nederrijn. ” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Kunstproject Liquid Becomings op de Nederrijn. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/09/25171636/data122161298-45badb.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-7.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-5.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-6.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-7.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-8.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/h1sRwwwkmbHE6KfRfIMQvLHfTHw=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/09/25171636/data122161298-45badb.jpg 1920w”>
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Mette Sterre op de Nederrijn. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Mette Sterre op de Nederrijn. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/09/25171630/data122161253-fe8798.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-11.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-9.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-10.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-11.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/09/kunstenaar-mette-sterre-vaart-over-de-rijn-eindelijk-varen-we-ik-3dscan-de-tent-12.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/K9jUjGCukUb1z8hFYSli9_D8JU8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2024/09/25171630/data122161253-fe8798.jpg 1920w”>
Kunstproject Liquid Becomings op de Nederrijn.
Foto’s Eric Brinkhorst
Vrijdag 20 september Rösrath – Neuss – Düsseldorf
De eerste dag op de boot, we verlaten ons huis in Rösrath in overvolle taxi’s. We leren bootlingo en verdelen de slaapplekken. De MS Fusion is een platform met een stellage en daaronder een grote tent, met kleine tentjes erin, onze slaapplekken voor de komende tijd. Eindelijk gaan we varen! We zien vervallen industrie en nieuwe gebouwen, we zien vogels vliegen als jetski’s, vrachtschepen. Ik 3d-scan de tent.
Spanning en sensatie; MS Fusion trippelmaran Stand 3 kleine takken wiegen Een veilige haven kan bedriegen Knoop in je theedoek Anders Mens over boord Wat een motor verhit blijf wijzen in afgrijzen Bliksem en windkracht 100 op het menu Magritte Koblenz serendipiteit Iedereen zingt Stond aan het roer Echt niet Kwam en zag het Ruhrgebied Niet in het reine met het verleden Toen alle dinosaurusfossielen in de lucht verdwenen Stiekem ook wel mooi
We loggen in op de Mediahaven in Düsseldorf, we zijn de vreemde eend in de bijt in deze luxueuze haven. Terug de boot op tijgeren we naar het kapiteinsplatform. Het is een speeltuin voor volwassenen en ik ben dol op spelen.
’s Avonds schudden we de impressies van de Ruhr af bij de queer karaoke avond – van Britney tot Todrick Hall tot Whitney Houstons ‘Greatest Love of All’. Samen zingen we Baz Luhrmans ‘Everybody’s Free to Wear Sunscreen’. Een beetje een karaoke killer… maar het wordt ONS lied.
Zaterdag 21 september Düsseldorf – Wezel
De grote tocht van Düsseldorf naar Wezel, de burgemeester is een ezel. Zweefvliegtuigen glijden van een groot grasveld door het luchtruim boven ons. De reis over het water is magisch, ruïnes van oude staalindustrieën naast nieuwe bedrijven – en de slagroom op de taart is een enorme sculpturale wolkenunit uit een schoorsteen. Boten vol met zwarte bergen zand (zou het uit het grote gat bij Neuss komen?). Zoveel industrie, maar ook koeien op het strand.
Zondag 22 september Wezel – Arnhem
Birds don’t have noses, cows on the beach Don’t preach just reach Landfill instead of agriculture Power to the pieper maar dan wat genieperig Dankbaarheid waar ben je heen Steeds weer een ezel tegen dezelfde steen Wee je gebeente uit de verkeerde kant van het bed Wat een pretpark Een gat in het kernenergie park Lunatic, tiktok Zweef door de uitstoting draai rondjes Vergeet even de microplastische klontjes Regen regen kunnen we ons er doorheen bewegen Vervorm is het regen of storm Gevaarte van de sluis Een monsterachtig reuzenhand Bonkt op de deur echodrama Het water zakt Slijmerige muur Reddingsvest voor de val Was er maar een reddingsvest voor iedereen
We varen langs een themapark in een oude kerncentrale. Een zweefmolen stijgt op uit de grote reusachtige met berglandschap beschilderde toren. Helemaal passend bij m’n huidige onderzoek naar vergane pretparken voor een grote tentoonstelling die volgend jaar opent bij W139 in Amsterdam.
Het is de equinox vandaag. We verhuizen van de boot naar een strandje. Wat we mee zeulen zijn de benodigdheden voor een ritueel, geleid door Alicja Wysocka.
We schrijven op wat we willen loslaten op papier, verbranden deze woorden op een ‘maanbal’, wat eigenlijk een achtergelaten, verlaten, vergane voetbal is. Alicja wast onze handen met klei. We laten los. We regenereren tot een nieuw zijn, beschilderde gezichten, glitters, roze en blauw. Onverwachts lijkt er opeens een enorm oranje sculptuur te zijn. Het is de maan, groot, rood en vurig, als een zon die opkomt, maar voor deze hebben we geen zonnebrandcrème nodig.
Intellectuelen zijn idioten, aldus Joan Miró. Of hij nu gelijk heeft of niet, het is voor zijn werk in elk geval een zegen geweest dat hij niets met intellectualisme had. In het Haagse museum Beelden aan Zee is nu de tentoonstelling Joan Miró Sculptures te zien, omdat er doorgaans meer aandacht is voor zijn schilderwerk dan voor zijn beelden. Wie daar voor twee barkrukken staat, waarbij op de ene een ei ligt en op de ander een vierkant wit blok, beseft dat niet achter elk werk een diepe betekenis hoeft schuil te gaan om er toch een tijdje geboeid naar te kijken. De zwarte kruk met het gele ei erop is de vrouw, de iets hogere rode kruk met het vierkante witte blok en een soort van gezichtje erop geschilderd is de man. ‘Monsieur et madame’, noemde Miró het werk uit 1969.
Miró, die met zijn landgenoten Pablo Picasso en Salvador Dáli nog steeds tot de grootste kunstenaars van het Spaanse modernisme wordt gerekend, staat bekend om zijn speelsheid en kleurrijkheid . Moeilijke ideeën lijken er niet achter zijn werk te zitten. Immers, stel de monsieur was het ei geweest en de madame het vierkante blok, dan was dat verwarrender geweest. Je herkent het werk snel omdat de beeldtaal vrij eenvoudig lijkt.
Zijn gesuggereerde eenvoud past ook bij de verhalen die over hem de ronde doen: Miró als sobere man die van het Catalaanse landschap en de Middellandse Zee hield. Hij stond om zes uur op, werkte in zijn atelier, deed dan een half uur gymnastiek, werkte een lichte lunch naar binnen, rookte drie sigaretten, deed een klein tukje om dan weer te gaan werken. Het leverde aan het eind van zijn leven ruim 5.000 tekeningen en collages op, minstens 2.000 schilderijen, zo’n 500 sculpturen en ongeveer 400 keramiekstukken, naast muurschilderingen, boek- en platenhoesillustraties, wandkleden, decorstukken en kostuums voor het theater.
Honger
Anders dan de meeste van zijn kunstvrienden die hij halverwege de jaren 20 vaak ontmoette in Parijs, nam hij geen verdovende middelen om tot hallucinerende werelden te komen, ook zijn er geen verhalen dat hij vrouwen mishandelde zoals zijn vriend Picasso. Een hallucinerend schilderij – zoals het beroemde Carnaval de Arlequín – kwam voort uit vergaande honger, legde hij zelf vaak uit. De voorman van het surrealisme, André Breton, noemde Miró de meest surrealistische kunstenaar die er was vanwege zijn vele droomwerelden in zijn werk, maar Miró zelf moest er uiteindelijk weinig van hebben. Hij had geen zin in de regels en dogmatiek die Breton voor het surrealisme opstelde. „Ik wilde niet iemand die zei hoe ik me moest gedragen”, zei Miró er zelf over in latere interviews.
Speelsheid koppelen we in kunst graag aan lichtheid, vanuit het idee dat wie de wereld tot heldere lijnen kan terugbrengen, vast geen innerlijk diepe wateren heeft. Wie over Miró leest, leert dat hij een kinderlijk plezier aan van alles beleefde, en een soort puberale rebelsheid in zich had die hem zijn hele leven jong hield. De tentoonstelling Joan Miró Sculptures bevestigt dat idee: een model van het beeld Couple d’amoureux aux jeux de fleurs d’amandier (1975) – dat op ware grootte in het Parijse zakendistrict La Defense staat – het beschilderde brons van de twee beelden Personnage, die hij beide in 1967 maakte of het knalblauwe hoofd van Femme et oiseau (ook uit 1967) raakt in een goed humeur. De mens terugbrengen tot felgekleurde koppen op een stang of zwart blok; het is briljant in z’n eenvoud.
In 1959 zei Miró zelf daarentegen in een interview: „Als er onopzettelijk iets grappigs in mijn werk is, dan komt dat waarschijnlijk voort uit de behoefte te ontsnappen aan de tragische kant van mijn temperament. Het leven komt me absurd voor.” Absurditeit is doorgaans het vereenvoudigen van een wereldbeeld door uitvergroting, en wie dat in zijn achterhoofd houdt, ziet in zijn werk niet alleen een eenvoudige beeldtaal, maar ook rebelsheid door getormenteerdheid.
De vrouw als monster
Miró zette de wereld al bij zijn geboorte op z’n kop. Zijn moeder was er van overtuigd dat ze een dochter zou krijgen. Ze was dan ook stomverbaasd toen er op 20 april 1893 in Barcelona een jongetje naar buiten kwam. Miró maakte veel schilderijen en sculpturen rondom het thema moederschap, waarbij het natuurlijk ook mogelijk is dat ze gebaseerd zijn op de geboorte van zijn dochter.
Wie die sculpturen bekijkt, hoopt in elk geval dat ze niet al te letterlijk geïnspireerd zijn door zijn vrouw Pilar Juncosa, met wie hij in 1929 trouwde en een jaar later een dochter kreeg. De vrouwen zijn in sommige beelden gereduceerd tot vagina’s die je als een gigantische open wond toelachen. In Beelden aan Zee staat een kleinere: een bronzen beeld dat hij in 1969 maakte. Uit een open gat kijkt een klein figuurtje dat door de streep in het midden letterlijk gespleten lijkt, met aan de ene kant een groot oog en aan de andere een kleiner. De vrouw die het wezentje in haar holte draagt is een drieogige eenhoorn, haar armen steken wat misvormd uit.
Op de tentoonstelling Joan Miró Sculptures worden naast Maternité maar liefst dertien (vooral bronzen) beelden getoond van de vrouw (of haar torso) en drie beelden in de combinatie vrouw en vogel. De ene keer is de vrouw een soort fontein, de andere keer een eenogige lekke voetbal met een staart of, in Femme (1970), een ronde schijf met twee borsten die eruit zien als priemogen, een enorm gat eronder bij wijze van vagina en een klein hoofd dat het voorste deel van een speelgoedauto is. Of, om er nog eentje te noemen, een eenarmige schoonmaakfles met daarop een schoonmaakdoekje waarop twee knobbels vastgeplakt zitten. Je hoeft geen feminist te zijn om te constateren dat de vrouw bij Miró weinig flatteus wordt verbeeld, maar je merkt ook dat de vrouw tegelijkertijd alles kan zijn.
Die verrassende opties ontstaan omdat de beelden een soort cadavre exquis zijn: objecten die ogenschijnlijk willekeurig op elkaar aansluiten, waardoor een nieuw wezen ontstaat. Het was een idee dat hij in Parijs had opgedaan toen hij de dadaïst Marcel Duchamp ontmoette, die de wereld veroverde met een fietswiel op een krukje. Miró maakte nieuwe vrouwen, vogels, strijders en of ‘personages’ zoals ook veel titels van zijn sculpturen luiden.
„De sculpturen moeten lijken op monsters die in het atelier wonen – een wereld op zich”, zei Miró in interviews over zijn beeldhouwkunst, waar hij zich pas op toelegde toen hij al beroemd was met zijn schilderijen. De vrouwelijke monsters mogen als sculptuur weinig sexy zijn, vergeleken met de vrouwen op zijn schilderijen valt het allemaal reuze mee. Zo schilderde hij in 1934 het schilderij Vrouw (veel titels van werken blinken niet uit in originaliteit, maar zijn wel to the point) waar een monster loeit. Je ziet haar misvormde hoofd, maar het oog wordt vooral getrokken naar de wijde vagina die de vorm heeft van een brede bek met enorm veel tanden erin. Of neem de Femme Assise II uit 1939, waar een zittende vrouw een grotesk beest is. De veelhoofdige vrouwen van Picasso zijn daarbij vergeleken nog uiterst flatteus.
De beeldhouwer Miró lijkt dus wat milder dan de schilder. Misschien komt het omdat hij naar eigen zeggen zijn schilderijen in de stad maakte en zijn sculpturen op het platteland, en daar gebruik maakte van wat hij tijdens zijn wandelingen vond. De beelden boden bovendien de mogelijkheid zich te verlossen van de verf die hij al vaker had willen „vermoorden”, zoals hij dat zelf noemde eind jaren 20. Hij wilde af van het idee dat schilderen zich beperkte tot het doek, de ezel en wat verf. Zo kwam hij in die tijd tot drie portretten van een Spaanse danseres, de laatste versie werd uiteindelijk een collage: de danseres teruggebracht tot een speld met veer.
Vuur en ijzerdraad
Schilderen blijft echter zijn voornaamste bezigheid – en daarin was hij ook beter, zie je in Beelden aan Zee – en dat blijft hij doen ondanks zijn moordpogingen want de tijd haalt hem in als hij is teruggekeerd naar Barcelona en de Spaanse Burgeroorlog uitbreekt. Er is geen ruimte voor grote sculpturen, wel voor papier en doek. Miró ontwerpt een postzegel om geld in te zamelen voor de republikeinen, zonder succes, en schildert El Segador voor de Wereldtentoonstelling, waar Picasso hem de loef afsteekt met diens Guernica. Miró schenkt zijn doek aan de republikeinen die zich in Valencia hebben teruggetrokken, het doek raakt zoek om nooit meer te worden teruggevonden. Als de Franco-dictatuur in 1939 een feit is, vertrekt Miró met vrouw en kind naar Normandië, maar een week voordat de eerste Duitse bommen op het Franse stadje Dieppe vallen keert hij terug naar Spanje.
Terug in zijn vaderland houdt de Spaanse kunstwereld nog steeds niet van het werk van Miró, maar hij krijgt wel succes in de Verenigde Staten, waar hij in 1945 een eerste grote solo-expositie krijgt. Parijs volgt snel na de oorlog; in Spanje zou hij pas in 1968 voor het eerst een grote tentoonstelling krijgen. De minachting van zijn landgenoten voor zijn werk, de woede over het geweld dat in de mens en de wereld zit, verwerkt Miró niet alleen uit Barcelona, een serie van vijftig zwart-wit litho’s, die hij rond 1944 maakt, maar ook in zijn schilderijen. Om daar uiting aan te geven, gaat hij steeds nadrukkelijker op zoek naar de leegte op het doek en kiest hij ervoor zijn schilderijen te vernietigen. Als onderdeel van zijn werk moet wat hij had gemaakt kapot en begint hij schilderijen in de fik te steken.
Miró heeft lol in die vernietiging en ziet het als een manier om zichzelf opnieuw uit te vinden. Ook wandkleden die soms enkele tonnen wegen en enorm duur zijn om te maken, steekt hij in de fik. Zijn sculptueren laat hij ongemoeid. Terwijl Pilar Juncosa hoofdschuddend toekijkt bij de vernietigingsdrift van haar man en ervan overtuigd is dat de geldschieters niet erg blij zullen zijn, gaat Miró vrolijk verder. Hoe meer hij provoceert – of het nu de kunstwereld, de vrouw of het regime is – des te populairder hij wordt.
Lees ook
Het universum van Joan Miró
In 1974 bereikt hij – na al die monsterlijke vrouwen die aan de basis van het leven stonden en bij wie hij als jongetje naar buiten was gekomen in plaats van als meisje, de figuren die er soms uitzagen als demonen in vrolijke kleuren, de dromen die hij omzette in beeldtaal – eindelijk de eenvoud waar hij al die jaren naar had gezocht. De dan bijna 81-jarige schilder maakt het drieluik De hoop van een ter dood veroordeelde waar drie zwarte lijnen op staan. De lijn stond voor de ijzeren draad waarmee tijdens het Franco-regime de doodstraf werd voltrokken.
Die draad, die steeds strakker wordt getrokken opdat je stikt, maakte Miró als eerbetoon aan de 26-jarige Catalaan Salvador Puig Antich, die op 2 maart met deze methode werd terechtgesteld. Miró zelf zei erover: „Het is een zwarte lijn als een schroefdraad die iemand afsluit omdat hij kracht heeft en niets van mededogen.” De speelse kleurrijke schilder, die negen jaar later overleed, bleek na al die jaren zoeken de wereld en haar mededogen te vinden in een zwarte lijn.
Wie in het Concertgebouworkest speelt, kan maar beter van de monumentale symfonieën van de Oostenrijker Anton Bruckner houden, want zijn muziek is een hoeksteen van de Amsterdamse klassieke traditie. En dat doet het drietal musici, hier aan tafel in het RCO House, op een steenworp afstand van Het Concertgebouw, waar de komende week de Tweede en Vierde symfonie weerklinken.
Het was daar dat hoornist Laurens Woudenberg (42) als jonge tiener voor het eerst Bruckner hoorde. „Mijn lerares had me meegenomen. Vanaf onze plekken op het podium naast het orgel zweefden we enigszins boven dat – in mijn ogen – gigantische orkest. We zaten midden in die meeslepende klank. Dat maakte wel indruk.”
„In die leeftijd ben je echt ontvankelijk voor Bruckner”, zegt violist Nienke van Rijn (50). „Zo ingewikkeld is die muziek helemaal niet. Die symfonieën zijn dan echt waanzinnig gaaf. Ik was zelf ook rond de twaalf toen ik de Vierde ontdekte. Die heeft wat van een ridderroman met jachthoorns en het galopperen van de paarden. Dat verhalende sprak enorm tot mijn verbeelding. En mijn eerste gedachte destijds was: ik wil in een orkest om opgenomen te worden in die weidse klank.”
„Ik was er vergeleken bij jullie dan weer vrij laat bij”, zegt violist Marc Daniel van Biemen (38). „Wat gek is, want mijn ouders zaten in een symfonieorkest. Maar ik richtte me aanvankelijk op een loopbaan als solist. Bruckner schreef geen stukken voor eenzame strijkers. Ik leerde zijn muziek kennen in mijn studietijd in Amerika via een bevriende hoornist. Mijn onzekerheid zat me dwars en ik voelde me ontheemd. En toen was daar plotseling Bruckner. Zijn symfonieën werden de soundtrack van mijn Amerikaanse jaren. De kracht ervan sleepte me door menige mentale crisis heen. Vooral het slotdeel van de Achtste, dat bijna apocalyptische. Als ik dat hoorde dacht ik: het leven komt wel goed. Het is de heavy metal van de klassieke muziek.”
Gestolde tijd
Voor een hoornist als Woudenberg is Bruckner in zekere zin een paradijs. „Het is duidelijk dat hij van de hoorn hield, want hij schrijft uitdagende hoofdrollen voor ons in alle soorten en maten. Ik vergelijk zijn symfonieën wel eens met de biatlon. Eerst laat Bruckner je op de toppen van je longen langlaufen en wanneer je buiten adem bent, moet je in de sneeuw liggen en de rust vinden om in de roos te schieten. Hij leidt je door enorm krachtige passages en geeft je dan een verraderlijk subtiel muzikaal lijntje.”
Onder violisten is Bruckner berucht vanwege zijn tremolo’s, het korte en snelle heen en weer bewegen met de strijkstok op de snaren. Het wil nog wel eens tot blessures leiden. ‘De Bruckner-arm’ is een gevleugeld begrip in orkesten. „Wij vormen het harmonische geraamte van zijn muziek”, zegt Van Rijn. „Al die akkoorden.”
Van Biemen: „Het is geen typische vioolmuziek.”
Van Rijn: „Nee, Bruckner ziet het orkest als een orgel. Wij zijn één instrument voor hem. Daar moet je je aan overgeven.”
Van Biemen: „Uit het drijven op die stroom komt wel de magie. Ik herinner me uitvoeringen van Bruckner met stokoude dirigenten als Nikolaus Harnoncourt en Bernard Haitink. Zij deden bijna niets. Het was alsof ze slechts voor ons stonden en hun aura het werk deed.”
Van Rijn: „Ze belichamen een soort wijsheid, waar Bruckner om vraagt. Zijn muziek is gestolde tijd, langzamer dan bij welke componist dan ook.”
https://www.youtube.com/watch?v=WbgoNBcvxm0
Woudenberg: „Dirigent Iván Fischer zei zoiets in een toespraak tot het publiek bij een van de symfonieën. Hij merkte op dat we tegenwoordig alles vluchtig willen doen, maar dat luisteren naar Bruckner je iets teruggeeft: tijd.”
Van Rijn: „Hoe krijg je mensen naar een Bruckner-concert? Je zegt: ‘Zet X en TikTok uit.’ Je hoeft er geen app, psycholoog of yogaleraar op los te laten. Ga gewoon luisteren en laat het over je heen komen. Ik herinner me een Achtste met Haitink bij de BBC Proms. Dat is altijd een luidruchtige happening. Maar die keer werd het doodstil in de Royal Albert Hall, alsof het publiek anderhalf uur lang zijn adem inhield.”
Van Biemen: „Bruckners muziek is een vorm van meditatie. Niet alleen voor de luisteraar trouwens. Om die trip te maken, is het voor ons evengoed belangrijk in een zen-modus te komen. Anders wordt het een gevecht.”
Van Rijn: „Je moet ook weer niet te zen worden. Neem de enkele bekkenslag in de Zevende symfonie, de apotheose van het langzame deel. De slagwerker wacht daar het hele stuk op. Maar hier bij Het Concertgebouw kon het gebeuren dat hij hem op een dag vergat.”
Woudenberg: „Ik hoorde dat hij er zelfs handschoenen voor had aangetrokken. Maar daardoor verloor hij even zijn focus, en voor hij het wist was het moment voorbij.”
Van Rijn: „Hoe dan ook. Een musicus die niet mee kan of wil in Bruckners gestolde tijd, die wordt gek. Maar wie het over zich heen laat komen, waant zich in een berglandschap dat beweegt en tegelijkertijd hetzelfde lijkt te blijven. Je ziet de groei nauwelijks, maar uiteindelijk verrijst er een waanzinnige boom. Maar je moet je wel openstellen. Voor wie wil opschieten, duurt zo’n symfonie oneindig.”
Van Biemen: „Een dirigent als Leonard Bernstein moest er niets van hebben. ‘Welke muziek zou je niet meenemen naar een onbewoond eiland’, vroeg hij een violist eens. ‘Bruckner’, antwoordde de man. ‘Die keus is te gemakkelijk’, vond Bernstein.”
Hans Zimmer
In een tijd dat de symfonie als vorm uitgeput leek, vond Bruckner een nieuwe bron van inspiratie, die volgens de drie musici ook vandaag nog springlevend is. „Luister naar het slot van Bruckners Vierde symfonie en je zit middenin de film Gladiator”, zegt Van Biemen. „Je weet meteen bij wie een componist als Hans Zimmer de kunst heeft afgekeken.”
Woudenberg: „Het verbaast me niks dat veel jongeren door Bruckner gegrepen kunnen worden. Zijn symfonieën zijn gerechten die je op honderd verschillende manieren kunt bereiden.”
Van Rijn: „Al blijft het een vorm van slow cooking.”