Onlangs stond vriendin J. trillend op de stoep. „Alles goed?”, vroeg ik verontrust toen ik haar binnenliet. „Mijn zusje wil dat ik ceremoniemeester ben voor haar huwelijk!”, riep ze uit. Ik sloeg meteen een arm om haar heen. Haar familie bezit naast een koude en een warme ook nog een withete kant, die altijd ruzie maakt.
„Als ze niet de hele clan voor haar trouwdag uitnodigt is het hommeles”, vervolgde J.. „Dus nu is het aan mij om te zorgen dat de grootste kemphanen tijdens de bruiloft niet bij elkaar in de buurt komen, en ook de aanstaande schoonfamilie niet gaan lastigvallen. Ik heb geen idee hoe ik dat voor elkaar moet boksen.”
We pakten er een groot vel papier bij en besloten om niet alleen een tafelschikking op te stellen voor het diner, maar ook om vaste zitplaatsen te bedenken voor de ceremonie. Uren gingen voorbij waarin we bespraken welke oom naast welke tante kon, welke neef naast welke nicht, en welke broers of zussen elkaar moesten mijden. Het was een soort Tetris, maar dan met persoonlijkheidsstoornissen.
Na een paar uur hadden we voor iedereen een plek bedacht.
„Nog steeds niet ideaal”, peinsde J. „Maar ik gok dat we het zo wel tot de derde gang redden. Als ze niet te hard doordrinken.”
Ze ging met haar vinger over een van de plattegronden. „Ooit”, mompelde ze, „was ik ervan overtuigd dat alle mensen uiteindelijk met elkaar door één deur konden. Dat ruzie altijd berustte op een misverstand. Tegenwoordig denk ik dat sommigen niet anders kunnen.” „Ze móéten dus wel ruzie maken?”
„Ja. Als het te lang goed gaat, worden ze onrustig. Ze verwarren harmonie met hypocrisie. Voor hen is ruzie de enige manier waarop ze echt contact kunnen hebben met een ander. En daarnaast heb je natuurlijk ook nog de luitjes die er gewoon niet tegen kunnen als anderen blij, ontspannen of tevreden zijn, en daarom maar herrie gaan schoppen. Ik vrees dat mijn familie voor een deel uit deze twee soorten bestaat.”
„Met als gevolg dat jij een huwelijk moet plannen alsof het een militaire operatie is.”
„Ja”, zei ze, en stond op om haar jas aan te trekken. Bij de voordeur draaide ze zich nog even om.
„Het is nou eenmaal zoals het is. Sommige mensen zijn nou eenmaal conflictgericht.”
„En je denkt dat jouw familieleden nooit zullen veranderen?”
„Familie gaat niet om veranderen”, zei ze zacht. „Familie gaat om werken met wat je hebt.”
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.
Ik zag een geweldige film: Conclave. Een aartsbisschop houdt daarin een oor strelende speech, maar bovenal is er het einde van de film. Ik hoop dat u er zich met een interpretatieclubje op zult storten. Wat ik kan verklappen zonder te spoilen (alle recensenten noemden het reeds) is dat er een oude verteltruc uit de kast wordt gehaald waar ik erg vrolijk van werd: de deus ex machina.
Conclave is treffend als ‘pauspulp’ omschreven. Alle aartsbisschoppen zijn opgetrommeld om in Rome een nieuwe paus te kiezen. Dat gaat met een aantal stemrondes totdat er een meerderheid is. Er is veel filmische aandacht voor het strelen van witte pauselijke robes, fluwelen koorden, ringen, en mijters – ieder zijn fetisj. De katholieke geestelijken laven zich tussen de stemrondes door aan de door nonnen bereide handgemaakte dampende pasta en de rode wijn. Het verhaal is een parabel voor onze tijd. De machtige heren van middelbare leeftijd en ouder moeten een nieuwe paus kiezen. Er wordt geronseld, gemanipuleerd, gediscrimineerd, omgekocht, omgepraat, er moet een meerderheid komen. De ene kandidaat is ultraconservatief, de ander gematigd conservatief, een derde progressief. De progressieven hebben het zwaar, ze overwegen daarom strategisch het ‘minst slechte alternatief’ te steunen.
Dan is er de fraaie speech van Thomas Cardinal Lawrence die de stemming in goede banen moet leiden (gespeeld door Ralph Fiennes, noteer hem vast voor een Oscar). Er is één zonde, declameert hij, die hij vreest boven alle anderen, en dat is: zekerheid. „Als er alleen zekerheid zou zijn en geen twijfel zou er geen mysterie zijn, en dus geen geloof.” Dat is een promopraatje voor de kerk, maar ook een pleidooi voor verbeeldingskracht. Stelligheid, gaat hij door, is het grootste gevaar voor tolerantie. Stelligheid leidt tot oorlog. Absoluut denken verschrompelt het hart, dus laat twijfel toe.
Natuurlijk zat ik mee te knikken: er is geen enkele filosoof die niet is opgeleid met het vieren van de twijfel, het is zo’n beetje de basis van de hele westerse moderne filosofie. Cogito ergo sum! Twijfel staat haaks op de huidige tijdgeest, die volstrekt anti-filosofisch is. Het al dan niet figuurlijke ‘midden’ is inmiddels verdacht terrein (je krijgt dan aangewreven dat je neutraal en slap zou zijn, of, nog erger, een genocide ondersteunt), balans gruwelijk – false balance zul je bedoelen! – stilte een zonde (complicity!), tolerantie een zwakte, en nuance (‘geen maar!’) het goedpraten van misstanden.
De speech leidt tot twee reacties. Sommige aartsbisschoppen willen verzachten en stoppen met vechten. Anderen verharden prompt want dit soort slappe twijfelpraat is precies wat niet nodig is. Het biedt geen helder antwoord op de harde bedreiging van buitenaf.
Beide reacties zijn invoelbaar, en ook wel herkenbaar. Hoewel ik bijvoorbeeld graag wil vasthouden aan zoiets als ‘openheid’ of ‘zachtheid’, betrapte ik mezelf dat ik het wederom rondpompen van Henriette Roland Holsts dichtregels „De zachte krachten zullen zeker winnen in ’t eind – dit hoor ik als een innig fluisteren in mij” na de overwinning van Trump een wat fletse geste vond. Wie fluistert wordt platgewalst. Toch wil ik me verzetten tegen het verdacht maken van alles tussen de radicale flanken. Je kunt de slachtpartij in Gaza door Israël veroordelen, vernielingen door Israëlische hooligans in Amsterdam verwerpelijk vinden én het opgejaagde geweld jegens Israëliërs en Joden veroordelen én de gewelddadigheden en vernielingen in Nieuw-West onder het mom van ‘Free Palestine’ verafschuwen. Sinds wanneer is dat ‘slap’ of ‘neutraal’? Pleiten voor en werken aan vrede is nooit een slap midden.
Nu kom ik bij het einde van Conclave, waar ik me al dagen vrolijk over maak: de deus ex machina. De deus ex machina is een noodgreep van een verteller die er niet uitkomt, de auteur die een goddelijke ingreep pleegt, de plottwist die ‘uit de lucht’ valt. Daar wordt op neergekeken in onze tijd, want iets moet logisch en geloofwaardig zijn.
Maar de werkelijkheid is niet logisch, maar complex. Even was Kamala Harris de onverwachte plottwist, een dea ex machina – nou ja, ze had het kunnen zijn! Ze gaf mij hoop, evenals Conclave op een hilarische wijze opbeurend is en een pleidooi voor radicale verbeeldingskracht. Daar heb je schrijvers, scenaristen en kunstenaars voor nodig – niet voor niets willen potentaten dat verbannen dan wel de toegang bemoeilijken. Natuurlijk heeft deze ellendige tijd meer mysterie, vrede zachtheid, nuance, liefde en twijfel nodig én – ja! – meer deus ex machina – denken – daar is helemaal niets softs of sleets aan.
Stine Jensen is filosoof en schrijver. Ze schrijft om de week een column op deze plek.
<dmt-util-bar article="4873180" headline="Pauspulp Conclave laat zien: koester de twijfel” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/11/14/pauspulp-conclave-laat-zien-koester-de-twijfel-a4873180″>
Ik las in NRC (14/11) over de zeer mooie benoeming door de Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) van Nikki Sterkenburg tot bijzonder hoogleraar, en de vrij wonderlijke en totaal misplaatste reactie die dat bij enkele onderzoeksjournalisten die lid zijn van de VVOJ heeft opgewekt.
Om naar goed journalistiek (en wetenschappelijk) gebruik met mijn conclusie te beginnen: ik wil de VVOJ met nadruk op het hart drukken om aan de benoeming van Nikki Sterkenburg vast te houden. De reactie van enkele leden op die benoeming getuigt namelijk van een verkeerd begrip van zowel wetenschap als van ambtelijk vakmanschap in het algemeen en de taken van de NCTV in het bijzonder.
Allereerst: ik werk al twintig jaar in de wetenschap. Dat deed ik al die tijd naast mijn hoofdbaan als achtereenvolgens ambtenaar bij Justitie en BZK, diplomaat voor BZK in Brussel en lid van het College voor de Rechten van de Mens. Ik heb me werkelijk nog nooit beperkt gevoeld om vanuit wetenschappelijke distantie naar activiteiten van mijn hoofdwerkgever te kijken, noch heeft mijn hoofdwerkgever (die, net als dat bij Nikki Sterkenburg het geval zal zijn, tenslotte akkoord heeft gegeven op mijn wetenschappelijke nevenactiviteit) me daar ooit een strobreed voor in de weg gelegd.
Het doel van wetenschap is namelijk op basis van een academische code, die kwaliteitsnormen oplegt, onderzoek en onderwijs te verzorgen. Iemand die met praktijkervaring een bijzonder hoogleraarschap invult, in het geval van Nikki Sterkenburg dus zowel vanuit haar eerdere journalistieke activiteiten als vanuit haar hoofdfunctie, brengt meer mee in die academische rol – dat is het hele punt van een bijzonder hoogleraarschap. Maar de academische onafhankelijkheid is gewaarborgd, omdat je je als hoogleraar onverkort bindt aan de academische code.
Nederland is geen Noord-Korea
Ten tweede: als ambtenaar leg je een ambtseed af. Het verbaast me sterk dat de ondertekenaars van de brief, helemaal omdat het onderzoeksjournalisten zijn, werkelijk geen idee lijken te hebben wat ambtelijk werk inhoudt. Nederland is geen Noord-Korea, waar je als een soort knipmes recht praat wat krom is.
Dat is onzin. Nederland heeft een zeer goed ambtelijk apparaat, kan ik dus uit eigen ervaring zeggen. Je taak is het adviseren van iemand met politieke verantwoordelijkheid, en die doet er dan mee wat hij of zij wil. Je kunt en moet je creativiteit kwijt in die advisering, en dat doe je dus vanzelfsprekend binnenhuis. Dat is het werk. Net als het werk van journalisten is om de besluiten van politici, of zaken die onder hun verantwoordelijkheid gebeuren, kritisch te volgen.
Ten derde, de reactie van een groep onderzoeksjournalisten maakt een enorm punt van specifiek de NCTV. Laat ik dit zeggen op basis van 10 jaar ervaring bij BZK en Justitie: er is helemaal niets bijzonders aan die organisatie, niet vanuit wetenschappelijk oogpunt, niet uit academisch oogpunt, noch uit onderzoeksjournalistiek oogpunt. Dit is een klassiek voorbeeld van van een muis een olifant maken. Er zou VVOJ-Professor Sterkenburg, als zij dat uit wetenschappelijk oogpunt relevant vindt (dat is namelijk straks haar vak – ze wordt door de benoeming geen onderzoeksjournalist), niets in de weg staan om onderzoek of onderwijs te wijden aan de NCTV. Gelukkig is de wereld die vanuit onderzoeksjournalistiek oogpunt relevant is een heel stuk groter dan het werkveld van de NCTV.
Analyse uit onbegrip
Tenslotte: Ik werk veel met journalisten op mijn expertisegebied, en heb respect voor het journalistieke vak en veel van zijn uitstekende beoefenaars. Journalisten zijn belangrijk voor het goed functioneren van een rechtsstaat. Niet elke tegenreactie vanuit die beroepsgroep is echter per definitie goudomrand en goed doordacht. Dit is een reactie puur vanuit de onderbuik. Door toe te geven aan de druk van enkele leden van haar vereniging zou de VVOJ niet alleen een ontzettend geschikte bijzonder hoogleraar enorm veel schade berokkenen, maar – voor de vereniging belangrijker – handelen op een analyse die uitgaat van een verkeerd begrip van zowel wat wetenschap inhoudt als wat ambtelijk vakmanschap is. De VVOJ zou haar eigen missie in de wielen rijden.
Kortom: de VVOJ moet de rug recht houden, en vasthouden aan deze benoeming. Daar zullen vele studenten als zeer goed onderlegde onderzoeksjournalisten uit resulteren, waar de maatschappij weer profijt van zal hebben.
Lees ook
Kan een medewerker van de NCTV tegelijk hoogleraar onderzoeksjournalistiek worden?
Hoe bezuinig je een derde van een begroting weg? Over die vraag debatteert de Kamer deze en volgende week met minister Klever (PVV) voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. In de ontwikkelingsbegroting van 7,2 miljard euro moet van het kabinet-Schoof uiteindelijk 2,4 miljard worden gesneden. De vraag wordt daarbij of ontwikkelingssamenwerking, door het nieuwe kabinet herdoopt tot het oude ‘ontwikkelingshulp’, daarna nog wel enige betekenis houdt.
De bezuiniging is forser dan op het eerste gezicht lijkt. De begroting is de afgelopen jaren langzaam gevuld met uitgaven aan asiel, afdrachten aan de EU, een bijdrage aan het ambassadenetwerk, niet-militaire hulp aan Oekraïne en andere posten. Tien jaar geleden maakte daadwerkelijke ontwikkelingshulp 70 procent uit van het budget, dit jaar is dat nog maar de helft. En in die overblijvende helft zitten dan weer min of meer vaste posten, zoals bijdragen aan de Verenigde Naties en de Wereldbank – die overigens ten goede komen aan ontwikkelingslanden en landen in noodsituaties.
De 2,4 miljard aan voorgenomen bezuinigingen grijpen dus veel dieper in: zij zijn niet een derde van het totale ‘ontwikkelingsbudget’, maar misschien wel de helft of meer. De eerste geopperde maatregel, het bezuinigen van 1 miljard op hulp via non-gouvernementele organisaties (ngo’s) laat dat ook zien. Minister Klevers plan dat deze ngo’s niet langer een kwart, maar de helft van de financiering van hun projecten zelf moeten dragen suggereert dat zij, bij gelijkblijvende fondsenwerving, in de praktijk hun activiteiten moeten halveren – als Klevers ministerie daarna überhaupt nog geld heeft om aan het overheidsdeel daarvan bij te dragen.
Ontwikkelingssamenwerking moet zeker van tijd tot tijd tegen het licht worden gehouden. Daar wijst de Algemene Rekenkamer ook op, voorafgaand aan het debat. Er zijn onduidelijke doelen, moeilijk te meten resultaten en andere aspecten van de praktijk van ontwikkelingssamenwerking waar kritisch naar moet worden gekeken.
Of de botte bijl daar een antwoord op is, is zeer de vraag. Nederland geeft dit jaar waarschijnlijk nog zo’n 0,65 procent van het bruto nationaal inkomen uit aan ontwikkelingshulp, volgens de OESO. Als het kabinet zijn plannen uitvoert, dan daalt dat naar 0,42 procent aan het einde van de rit van het kabinet-Schoof.
Daarmee zakt ons land uit de categorie van veelbesteders – waaronder traditioneel de Scandinavische landen – naar de middengroep, waaronder Japan en België. Dat nieuwe, lage percentage van 0,42 is overigens vrijwel conform de wens (0,44) die de VVD in 2008 al uitte. Dus zo ‘nieuw rechts’ is het beleid van het kabinet-Schoof nu ook weer niet.
Een kritische blik doet intussen weinig af aan de onderliggende reden waarom hulp nodig is. Het verschaft Nederland toegang en invloed in het buitenland en bij internationale organisaties – Klever is tenslotte óók minister van Buitenlandse Handel. Maar bovenal biedt hulp datgene waar het voor bedoeld is: een bijdrage aan ontwikkeling en het lenigen van nood.
Ja, China en andere landen mengen zich daar tegenwoordig ook in, met andere standaards en bedoelingen. En nee, niet elke euro komt precies terecht waar zou moeten. Maar het gaat hier uiteindelijk om mensen. Het decimeren van ontwikkelingssamenwerking, want daar komt dit beleid van het kabinet-Schoof in de praktijk op neer, is moeilijk te verdedigen.