Geen enkel dier zou zichzelf dier noemen. Misschien zou een vogel zeggen: ik ben iemand die vliegt. Of: ik ben een wezen van de lucht. Of iets met de boom waarin ze slaapt, haar zwerm. Voor sommige dieren maakt soort meer uit dan voor andere. Veel honden en katten in Nederland zijn eerder deel van het meersoortige gezin dan ze hond of kat zijn, terwijl salamanders graag omgaan met andere salamanders.
‘Dier’ is een mensenwoord. Mensen zijn soortfetisjisten, geobsedeerd door indelen en categoriseren. Denk maar aan dierentuinen of rashonden. Ook zichzelf en andere mensen delen ze graag in op basis van aangeboren kenmerken. Soms met goede reden, bijvoorbeeld om de discriminatie van een groep aan te kaarten. Maar net zo vaak staat het een respectvolle omgang met anderen in de weg. Mensen uit gemarginaliseerde groepen wijzen op het belang van zelfrepresentatie en correct taalgebruik in hoe ze worden omschreven. Denk aan de verandering van ‘slaaf’ naar ‘tot slaaf gemaakte’. Ook ‘dier’ is een woord dat geweld in zich draagt. Het maakt heel verschillende wezens, van vlinders tot vleermuizen, tot één groep. De indeling in ‘dieren’ en ‘mensen’ doet het lijken of er twee categorieën zijn, terwijl mensen ook dieren zijn. Bovendien bestaan er tussen mensen en andere dieren talloze sociale, politieke en culturele relaties. De Franse filosoof Jacques Derrida wijst erop dat het woord ‘dier’ geweld tegen echte dieren maskeert en legitimeert. Het is wel zielig dat varkens bang zijn als ze worden geslacht maar ja, het zijn tenslotte maar dieren. Ze behoren tot een andere categorie.
Maar het zijn dieren, denkt u nu. Dieren! Met een vacht, veren of schubben! Ik ben een mens op twee benen zonder staart en ik heb internet en een auto! Natuurlijk zijn er verschillen tussen soorten.
Het punt is dat ‘dier’ niet alleen naar een biologisch gegeven verwijst, maar ook naar een sociaal-culturele constructie. In de geschiedenis van het westerse denken werden ‘dier’ en ‘mens’ niet altijd op deze manier tegenover elkaar gesteld. Ons beeld van dieren kwam tot stand onder invloed van christendom en kapitalisme. In andere culturen hebben dieren een andere positie.
Er worden ook groepen mensen verdierlijkt. Vrouwen en mensen van kleur worden bijvoorbeeld vaak als dierlijker gezien dan witte mannen . Ze worden sterker geassocieerd met emotie, lichamelijkheid en de natuur. Deze manier van denken wordt ‘hiërarchisch antropocentrisme’ genoemd. Sommige mensen zijn meer mens dan andere. De oplossing hiervoor is niet om te wijzen op een gedeelde biologische menselijkheid want dan hou je de sociaal-culturele tweedeling in stand. Er zullen altijd weer groepen mensen zijn die buiten de categorie mens vallen. Bovendien laat dit geweld tegen niet-mensen intact, terwijl dat net zo goed geweld is.
In Nederland roept het woord ‘dier’ momenteel onverschilligheid op (het zijn maar dieren) en sentimentalisme (arme dieren!). Het maakt de wezens erachter onzichtbaar en blokkeert kritisch denken. Alle mensen hebben een mening over dieren, die meestal is gevormd door gewoontes en economische belangen, en niet door kennis en mededogen. Vorige week zagen we hier een voorbeeld van, toen politici tegen de voorgestelde aanpassing van de Wet Dieren stemden. Het zijn maar dieren, de boeren en de bedrijven gaan voor. Maar het gaat om individuen, met vrienden, verlangens, levens die voor hen het meest tellen. Bovendien is het lot van mensen in deze tijd van ecologische crises meer dan ooit met dat van de andere levende wezens verweven. We hebben andere relaties nodig, te beginnen met andere woorden voor degenen om wie het gaat. Mensen hebben ze tot lastdier, vee, proefdier en huisdier gemaakt. We zijn allemaal wezens van de aarde.
Eva Meijer is schrijver en filosoof. Ze schrijft om de week een column.
Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’