
Na een maand uit de roulatie te zijn geweest met blessureleed heb ik sinds afgelopen week mijn hardlooproutine weer op het juiste spoor: minimaal drie dagen in de week een run, en binnen een week minimaal dertig kilometer overbruggen. Vóór mijn blessure had ik dit streven helemaal on lock. Ik was mij er alleen niet van bewust dat ik aan het solliciteren was naar een blessure, doordat ik geen seconde besteedde aan een rek- of strekoefening vooraf. Het werd mijn rechterachillespees die uiteindelijk na enkele intakegesprekken werd aangenomen als meest ijverige sollicitant. Om te vieren dat ik weer up and runnin’ ben heb ik mij ingeschreven voor de Cruyff Legacy 14K, een run van de Cruyff Foundation waarmee zij, en nu dus ook ik, doekoe ophaal voor gehandicapte kinderen. Dit wordt naast de halve marathon van de aanstaande Bijlmerrun en de 16,1K Dam tot Damloop mijn derde run op de jaarkalender.
Voor mij staat rennen gelijk aan mediteren. De gedachten die dan de revue passeren gaan, evenals tijdens fase 1 van een meditatiemoment, van hot naar her. Haruki Murakami heeft hier een boek over geschreven, What I Talk About When I Talk About Running. Eind vorig jaar las ik het in één ruk uit, en mede dankzij zijn gedachtegangen pakte ik het hardlopen op.
Tijdens mijn laatste loopsessie fantaseerde ik over een bekering tot de Airfryer en vroeg ik me af of het mij zou lukken om de aftrap van Ajax te redden met mijn looptempo. Terwijl ik mijn tempo een tandje opschroefde, signaleerde mijn linkerkuit naar mijn brein dat ik niet weer moest solliciteren naar een blessure. Al mijn gedachtes vervaagden toen twee politiewagens met loeiende sirenes mij in volle vaart passeerden. De Mercedes Benz-logo’s op de kofferbakken herinnerden mij eraan dat wij hier in Nederland leven in een welvarende bedoening. In welk ander land zijn alle politievoertuigen van Mercedes? Die mensen van de Koninklijke Marechaussee trappen zelfs Mercedes G-wagons.
Dat je in dit land zelfs daklozen tegenkomt in jassen die niet voor minder dan de derde macht van tien over de toonbank gaan zegt genoeg
Een halve kilometer voor mij liep een man die bewegingen maakte tussen wankelen en wandelen in. Terwijl wij elkaar naderden zag ik zijn vervallen gezicht, zijn verdwaalde wallen en contourloze kapsel, en begreep ik waarom zijn pasjes zoveel beweging bevatten. Het ging om een dakloze man, waggelend op zijn slippers. Enkele honderdste seconden voor wij elkaars pad kruisten zocht ik oogcontact om hem te begroeten met een knik, alleen gunde hij mij geen blik waardig. Hier raak je wel aan gewend wanneer je regelmatig hardloopt, dat niet iedere voorbijganger zit te wachten op jouw sportieve groet. Deze man keek zelfs weg, alsof er iets naast hem gebeurde. Doordat zijn gezicht verdween uit mijn zicht bleef alleen zijn gestalte over. Op schouderhoogte van zijn linkerarm zag ik een Canada Goose-logo dat toen mijn aandacht trok. Als er geen vlek op z’n blue denim jeans had gezeten en zijn jas niet in zo’n verpauperde staat was geweest, had hij zo op de runway tijdens een Parijse fashion show kunnen lopen, bedacht ik. Tot aan zijn loopje kwam hij hiervoor in aanmerking. Ik heb modellen dat ook wel es zien doen, iets wat tussen wankelen en wandelen in zit.
De laatste keer dat ik vanuit Suriname terugkwam in Nederland viel mij dit ook al op: in Nederland is bijna iedereen op een bepaalde manier modieus gekleed. Dat je in dit land zelfs daklozen tegenkomt in jassen die niet voor minder dan de derde macht van tien over de toonbank gaan zegt genoeg. We leven hier echt in een welvarende hoedanigheid met elkaar.
