Ze zeiden dat ze zich verweesd voelden; we schrapten hun buslijnen. Ze zeiden dat ze ontworteld raakten; we flexibiliseerden hun banen. Ze mompelden dat ze vereenzaamden; we verhoogden hun parkeertarieven, verkochten hun huisarts aan de hoogste bieder en verpatsten halve woonblokken aan BlackRock.
Ze zeiden dat ze hielden van de driekleur, wij trokken een vies gezicht. Ze draaiden de vlag wanhopig ondersteboven, we keken nog viezer. Ze zeiden dat ze terug wilden naar de tijd toen je nog een huis kon betalen; we noemden hun verlangen ‘nostalgisch’.
Ze zeiden dat hun kinderen naar school moesten met lege trommels; we troostten ze met een regenboogvlag. Ze vroegen om isolatie van hun tochtige huurhuizen; we gaven onszelf een gratis zonnepaneel.
We verminkten hun landschap met windmolens, datacenters, distributiedozen. We dwongen boeren hun kuddes te vermenigvuldigen; toen hun megastallen eenmaal klaar waren zeiden we: haal ze maar weer neer.
We noemden ze klimaatontkenners, maar we bleven zelf gewoon vliegen. We dronken sojamelk; we bleven vliegen. We blokkeerden de A12, we bleven vliegen. Op het vliegveld sjouwen moderne koelies onze koffers.
We knepen het sap uit de samenleving met lean management. We bezuinigden het hardst op schoonheid, warmte, troost. Ze vroegen om waardige banen; we gaven ze na tien jaar flexibele dienst een doosje Merci.
Ze gingen schreeuwen om troost en warmte; we kapittelden die tokkies om hun taalgebruik. ‘Inclusie’ gold alleen de eigen kring, zelden de afgehaakten. We boden nederig onze excuses aan voor het slavernijverleden dat kleefde aan de 1 procent rijksten van eeuwen geleden. We vingen uiterst gastvrij honderdduizenden asielzoekers op in de buurten waar wij zelf gelukkig niet woonden. We attendeerden het volk attent op het feit dat hun kinderfeest racistisch was.
We bouwden geestdriftig aan een logistieke economie die draaide op honderdduizenden halfslaven. In de distributiedozen en op de schepen lieten we ze buffelen voor ons webshopgenot. We bejubelden de migrant, de open grenzen: we hielden zielsveel van onze stationsschoonmakers, paprikaplukkers, pakketbezorgers, afwassers – nee, sorry, geen vast contract.
We lieten afgedankte arbeidsmigranten in de vrieskou slapen, doopten hen ‘niet-rechthebbend’. Wie klaagden over buitenslapers die piesten in het portiek, noemden we racisten. Toen sommigen inderdaad racistisch werden, zeiden we ‘zie je wel’. En we schroefden hun eigen risico omhoog.
We bedachten de schuldenindustrie, we stimuleerden verslaving aan online gokken. We experimenteerden met valse fraude-algoritmes in migrantenwijken. We beknibbelden op rechtshulp. We mangelden tienduizenden kwetsbare burgers: deze grootste racistische operatie sinds de koloniën noemden we eufemistisch ‘toeslagenschandaal’. Alle rechtsstatelijke bolwerken deden er ijverig aan mee, van Belastingdienst tot aan de Raad van State. Wie erop wees, moest weggepest. Toen het toch uitkwam, zeiden we: sorry, zo hadden we het niet bedoeld. Maar we ruimden de zooi niet op.
We ruimden nooit onze zooi op. Daar stonden we boven. We wierpen blikjes in prullenbakken om ze te laten opvissen door anderen. We vervuilden de lucht, we vergiftigden het water, ondergroeven de aarde voor gas.
We leerden de kinderen niet meer lezen. We slaagden er niet in de jeugd te beschermen.
Maar we hadden het goed. We vlogen. We smulden. We lazen de kwaliteitskrant. We zagen: er gaan heus wel eens dingen mis, maar er gaat ook heel veel goed!
Want we hadden dit land naar ons eigen beeld herschapen. We hadden de samenleving gesegregeerd op basis van het universiteitsdiploma. Met huizen voor hoger opgeleiden, verzekeringen voor hoger opgeleiden – politiek voor hoger opgeleiden.
We kregen decennialang onze zin: dat noemden we het feest van de democratie.
Luisteren naar lobbyisten noemden we ‘de polder’. Referenda negeerden we als de uitkomst niet beviel. We kozen keer op keer een historicus die loog en zich dat niet herinnerde.
We bouwden een samenleving die zo guur en duur werd dat mensen godbetert het krijgen van kinderen gingen uitstellen.
We sloegen onze hand voor de mond toen we de uitslag zagen, werden wakker in een guur land. Om daarna met de hand, heel even, over de eigen boezem te wrijven. Om vervolgens weer verder te gaan met vingerwijzen. Het kwam door SBS6, door het verkeerde verháál, door het zuivere kwaad, de wolf in schaapskleren.
Nooit waren wij het kwaad. Nooit kwam het door ons, dat was ondenkbaar. Nooit kwam het door de mensen die al die jaren, direct of indirect, aan de touwtjes zaten: wij, de mensen die al door zoveel morele en rechtsstatelijke ondergrenzen waren gezakt, dat het alleen maar mee kon vallen als we eens niet meeregeerden.
Arjen van Veelen vervangt deze week Floor Rusman als columnist.
Leeslijst