Ik lig op het asfalt, mijn onderbeen ligt in een rare knik. Even geleden nog maar lag ik op koers om de trein te halen. Mijn ene oordopje is weggerold, in mijn andere is PJ Harvey nog steeds bezig aan het liedje ‘O Stella’ – bewijs dat het ongeluk maar een paar tellen duurde.
„WAAROM RIJD JIJ DOOR ROOD?” De vrouw die mij aanreed heeft haar raampje naar beneden gedraaid en lijkt niet te kunnen stoppen met het herhalen van deze zin. Ik wil zeggen dat er deze zaterdagochtend niemand op straat was behalve zij en ik, en dat zij haar richtingaanwijzer niet aan had en nogal hard reed. Maar eigenlijk heb ik geen zin in deze discussie: er zijn urgentere kwesties, zoals mijn zichtbaar gebroken onderbeen, het feit dat ik ergens naar onderweg was, en de vraag, al voordat de ambulance er is: hoe ga ik betekenis geven aan deze gebeurtenis?
Ik ben niet zo’n fan van het toeval. Of althans: ik ben geen fan wanneer dat toeval mij te grazen neemt. Die ochtend had ik een andere, mooiere route willen nemen naar het station, maar wegens tijdgebrek koos ik voor de snelle. Ook had ik een paar minuten voor de aanrijding even stilgestaan om een foto te nemen van de felroze zonsopkomst. Had ik dat niet gedaan, dan hadden de auto en ik elkaar gemist. „Op honderdduizend manieren had dit niet kunnen gebeuren en op maar één manier wel”, app ik naar een vriendin.
Pas aan het einde van de middag kan ik geopereerd worden. Ik krijg een morfine-infuus, mag niet meer eten en drinken en het bezoekuur is voorbij. Tijd om te piekeren. Kan de kosten-batenanalyse van dit ongeluk nog positief uitvallen? Misschien word ik hierdoor voorzichtiger in het verkeer en is dus indirect mijn leven gered, bedenk ik. Misschien zal ik ervaringen opdoen waarover ik kan schrijven. Misschien zal ik, door aan den lijve doodsangst te hebben ervaren, nooit meer denken dat het leven niet de moeite waard is.
Zondagochtend, nog suf van de narcose, heb ik twee nieuwe kamergenoten. Een Britse toerist die te veel heeft geblowd, en een Almeerse man die „na zeven fluitjes” tegen de grond ging. De Brit zit met een asgrauw gezicht op bed en spuugt zo nu en dan in een kartonnen bak, terwijl hij beschaamd onze kant op kijkt. De Almeerse man mankeert naar eigen zeggen niks, maar moet blijven omdat de artsen hem verdenken van hartproblemen. Om drie uur is het tijd voor het tussendoortje: een piepklein quinoaslaatje met kikkererwten en tuinbonen. „Heeeeeel apart”, recenseert de Almeerse man. De Brit spuugt in zijn bak.
Ik noteer de grappige dingen in de hoop dat ze samen zullen opwegen tegen de „drie tot zes maanden” die het zal duren voor ik weer „normaal en pijnvrij” kan lopen. Het lijkt een uphill battle. De pijn beukt door de oxycodon heen, de verpleger met wie ik grappen maakte laat zich niet meer zien. Het is druk op de afdeling, verderop in de gang schreeuwt een man steeds „HELLUUUUUP”. Een verpleegster ramt mijn rolstoel de kleine wc-ruimte in, pijn schiet door mijn been. Zodra het huilen begint kan ik niet meer ophouden. Kosten-batenanalyse: duidelijk negatief.
De Almeerse man is aardig, dat scheelt. Hij vertelt dat zijn vrouw ooit haar enkel brak en dat zij net als ik werd verdoofd met ketamine voor ze de ambulance in ging. „Ze vond het vreselijk”, zegt hij over haar ketaminetrip. „Het voelde alsof ze steeds allemaal deuren doorging, weg van waar ze was. Maar ze wilde dat niet, ze kon niet loslaten.”
Ook ik vind loslaten moeilijk. Tijdens de ketaminetrip, uiteraard, maar ook daarna: ik blijf maar berekenen hoe de aanrijding niet had kunnen gebeuren, of hoe die, eenmaal gebeurd, ergens goed voor zal blijken te zijn. Toch kan ik woorden als ‘loslaten’ niet zonder ironie uitspreken, vanwege hun zweverigheid. Precies een week later, inmiddels thuis, lees ik in Stine Jensens deze week verschenen pamflet Goddeloos dat ook zij daarmee worstelt. Jensen is een atheïst, maar wel een met een spirituele kant. „Een beetje in verlegenheid raak ik wel als ik taal probeer te vinden voor dat spirituele deel, want dan komen er woorden aan te pas zoals overgave, verbinding, loslaten, helen, ziel.”
Jensens pamflet is leuk om te lezen en voor mij herkenbaar. Zelf ben ik een totale atheïst, niet eens een beetje spiritueel zoals Jensen. Ze beschrijft acht typen atheïsten en ik herken me nog het meest in het existentialistische type, dat volgens Jensen staat voor „het op jezelf teruggeworpen zijn, reflectie en twijfelen, jezelf uitvinden in een existentiële leegte en je bevrijden van dogma en moraal”. Hierbij hoort helaas dat ik enkele seconden na een aanrijding al aan de slag ga met de betekenisgeving. Niemand anders gaat dat immers voor me doen.
Een week na het ongeluk ben ik het existentialistische huiswerk helemaal zat. Ik zou willen dat iemand het bij me wegnam; dat ik kon neerploffen in bestaande woorden en rituelen. Gedachten als ‘het leven is absurd’, normaal gesproken een prima mantra, bieden geen troost wanneer ik pijn heb of herdenk hoe die auto op mij af racete. Nee, geef dan toch maar even begrippen als overgave en loslaten. Religieuze troostwoorden als guilty pleasures voor een atheïst.
Al generaties lang zit een groep Jordanezen in de zomer op Camping Sandevoerde in Zandvoort. Maar nu is de camping verkocht en moeten ze eraf. De projectontwikkelaar wil er „luxe bungalows bouwen en er schathemeltjerijk van worden”. De campingbewoners binden de strijd aan met het grootkapitaal. Dinsdag kregen ze publicitaire hulp van presentatrice Fidan Ekiz.
In de driedelige reeks Op de barricade (dinsdag, NPO 1) wil Fidan Ekiz het opnemen voor „burgers die opstaan voor bedreiging van buitenaf”. De Amsterdamse campinggangers zijn mediagenieke volkse types die bijvoorbeeld hun zonnebril ophouden tijdens een zitting in de raadzaal, of die zeggen dat de projectontwikkelaar hun camping in „een soort Gazastrook” wil veranderen. De strijd tegen de nieuwe campingeigenaar, een anonieme groep investeerders, – heeft de onderlinge band verstevigd.
Het programma hinkt een beetje op twee gedachtes: Ekiz wil het conflict uitleggen, als in een documentaire, maar ze wil ook markante „volkse types” portretteren, als in een realityshow. Voor beiden is ze eigenlijk te kort op de camping. Een leuke gimmick is dat een van de campinggasten in plat-Amsterdams de voice-over verzorgd. In dit conflict is het trouwens niet moeilijk om sympathie te voelen voor de kampeerders die worden verdreven van hun „happy place”. In de latere afleveringen, met not-in-my-backyardprotesten tegen een asielzoekerscentrum en tegen een munitiedepot, zal dat lastiger worden.
Ekiz voelde zich thuis op de camping, zo zei ze in een interview met Televizier, omdat ze de gemeenschapszin herkende uit haar jeugd in de Tulpenbuurt in Rozenburg. „Samen optrekken, naar elkaar luisteren; dat is iets dat ik in Nederland steeds meer mis, we lijken elkaar uit het oog te verliezen.”
Polarisatie
‘Waarom zijn we zo verdeeld?’ wil Eva Jinek ook graag weten. Ze wijdde woensdag een speciale uitzending aan de polarisatie. Haar talkshow Eva (NPO 1) onderscheidt zich door de rustige, intieme sfeer waar gasten ongestoord hun verhaal kunnen doen, en dat kwam deze uitzending goed van pas. Het ging niet om het uitwisselen van meningen, maar om het duiden door deskundigen.
Tv-maker en schrijver Natascha van Weezel vertelde dat haar streven naar diaoloog tussen burgers steeds moeilijker wordt. Politicoloog Sarah de Lange zei dat de burgers niet wezenlijk van politieke kleur zijn veranderd: de meesten zitten nog steeds in het politieke midden. Wat wel is veranderd, zijn de toegenomen negatieve gevoelens voor andersdenkenden.
Volgens journalist Huib Modderkolk wordt de polarisatie niet veroorzaakt maar wel aangejaagd door sociale media. Hij bestreed de algemene gedachte dat de socials je in een bubbel van gelijkgestemden drijven. Het probleem is juist dat je op de socials vaker mensen met een andere mening tegenkomt, en dan krijg je de neiging om je eigen mening krachtiger neer te zetten. Een verwarrende conclusie. Moeten we dus minder in dialoog met andersdenkenden? Of moeten we wel in dialoog, maar bij voorkeur in persoonlijke ontmoetingen, zoals Van Weezel voorstaat, in plaats van in de semi-anonieme schreeuwkamers van de sociale media?
Ik vroeg me af of het woord polarisatie überhaupt wel de lading dekt. Ik zie bijvoorbeeld geen radicalisering op links. Wat wel is veranderd, is dat een deel van het ‘stille midden’ op drift is geraakt: de helft van de gematigde kiezers heeft de middenpartijen verlaten en is radicaal-rechts gaan stemmen, vooral door angst en weerzin jegens migranten. Radicaal-rechts gedijt het beste bij chaos en onvrede, wat dan weer de meeste aandacht krijgt in bijvoorbeeld talkshows.
De afgelopen tijd was vooral de integratie van Marokkaanse Nederlanders in het nieuws. Rond Turkse Nederlanders was het stiller. Dat ook veel Nederturken in een andere werkelijkheid leven, werd mij weer eens duidelijk toen ik maandagavond de Turkse staatszender TRT aanzette. Ik stuitte op een discussieprogramma onder leiding van Tunahan Kuzu, oprichter van Denk. Hij heeft na zijn Kamerlidmaatschap een nieuwe baan: presentator van het TRT-programma Het leven in Europa.
Een panel van vier mannen sprak op boze toon over de gebeurtenissen in Amsterdam van 8 november. Een Belgische Turk, Kuzu noemde hem „mijn vriend”, twee Duitse Turken en Kuzu zelf, die veruit het meest aan het woord was.
Het viertal had het over een Israëlische „terroristische golf” bij de wedstrijd Ajax-Maccabi: Israëliërs die Palestijnse vlaggen van gebouwen scheurden, taxichauffeurs belaagden en opriepen tot genocidaal geweld tegen islamitische vrouwen en kinderen in Amsterdam. „Waarom hebben de autoriteiten niets gedaan om dit te voorkomen?”, vroeg Kuzu zich af.
Het ging in de uitzending veel over de „Nederlandse mainstream media”. Het zionisme zou daar permanent aanwezig zijn. Kuzu: „We moeten de propagandamechanismen hier aan tafel doorgronden en kijken hoe we die kunnen stoppen.” De conclusie: de Israëlische propaganda is in Nederland systemisch. Alle moslims in Nederland hebben daardoor de schuld gekregen van wat er misging. Nederlandse politieke leiders (behalve die van Denk) zouden in de media stellen dat moslims antisemitisch zijn.
Toen gingen de mannen echt de diepte in. Moslims antisemitisch noemen zou een projectie zijn van christenen, die zelf een historie hebben van Jodenhaat. „Ten diepste zijn Europeanen antisemieten”, aldus de Belgische Turk aan tafel. Kuzu bevestigde dat kritiekloos.
De heren filosofeerden verder. Kuzu stelde dat de Nederlandse media normaal overal aanwezig zijn. Maar bij de Israëlische wandaden op 8 november waren zij nergens te zien. Bijna de hele wereld ziet inmiddels de waarheid in over Israël, behalve Nederlandse en andere West-Europese politici, stelde Kuzu. En maar roepen dat degenen die de waarheid wel inzien, niet geïntegreerd zijn, aldus de Belg.
De Nederlandse staatssecretaris Achahbar is door pure discriminatie afgetreden, meldde Kuzu ook nog. Aan het eind van het programma herhaalde hij dat hij tegen discriminatie en religie-onderscheid is en dit soort Nederlandse praktijken nooit zal accepteren.
In de hele aflevering geen woord over Telegram-appgroepen en de oproep tot Jodenjacht, niets over blogs in Nederland waar Jodenhaat aangewakkerd wordt. Jodenhaat onder moslims bestaat niet, als je de heren moest geloven.
Een deel van de Turkse samenleving in Nederland leest geen Nederlandse kranten en kijkt niet naar het NOS Journaal. Ze volgen wel Turkstalige media, waar ze te horen krijgen dat de Nederlandse instituties zijn geïnfiltreerd door Israël. En dat Nederland zijn zogenaamd universele waarden wil opleggen aan moslims. Hoe kunnen middelbareschoolleraren tegen dit soort propaganda op?
In Nederland mogen we ondertussen van velen het woord ‘integratie’ (al dan niet mislukt) niet meer gebruiken omdat dat niet gepast zou zijn bij de derde en vierde generatie allochtonen. Ik denk dat de eerste generatie in de jaren zeventig en tachtig beter geïntegreerd was. Media vanuit de Arabische en Turkse wereld konden hen niet bereiken.
Het antiwesterse denken dat tegenwoordig heerst vergroot de kloof tussen Nederlanders en migrantenkinderen. Hoeveel inclusiviteit we in Nederland ook nastreven, wie vaste kijker is van Arabische of Turkstalige media, krijgt ingepeperd dat Nederland (en de rest van West-Europa) een onleefbare plek is en dat moslims er slachtoffers zijn van een verrot systeem. Met dit soort werkelijkheden leidt een dialoog zelden tot verbinding.
Eigenlijk ging ik naar Love is Louder, een grote tentoonstelling over de liefde in Bozar, Brussel, om een raadsel op te lossen. Niet het raadsel van de liefde – je moet je doelen overzichtelijk houden – maar iets… waar ik geen vat op kreeg. Eind april zag ik in het Camden Art Centre in Londen de tentoonstelling The Bough Breaks van de Engelse schilder Matthew Krishanu. Daar was ik vooral naartoe gegaan omdat het Camden Art Centre altijd blindelings een bezoek waard is – Krishanu was voor mij tot nu toe redelijk reputatieloos door de kunstwereld geschoven.
Die indruk werd op de tentoonstelling bevestigd. Krishanu’s schilderijen gingen, zoals de begeleidende tekst uitlegde, over de jeugd van hem en zijn broer in Bangladesh als kinderen van christelijke missionarissen. Sobere doeken waren het, precies geschilderd in zachte kleuren – de bomen losjes, de mensen gedetailleerd, geschilderde familiekiekjes, met af en toe een knauw. Twee jongens op een paard. Twee jongens in een te groot bed. Twee jongens bij het karkas van een dier. Eén jongen, tot zijn dijen in een meertje – het was allemaal mooi, maar ook op de rand van te zacht, te vriendelijk. Tot ik op een klein schilderij van iemand in het water stuitte. De persoon staat rechtop, heeft zijn/haar zwarte gewaad opgetrokken tot boven de knieën en kijkt naar beneden. Een zwarte haarlok wappert in de wind. Onder hen draait, kolkt en zindert het – en dat water was perfect. Het tintelde blauw, wit, grijs om onze hoofdpersoon; maar vooral was Krishanu er subliem in geslaagd de kleuren en de beweging van het water samen te laten vallen met het vloeien van de verf. Alles bewoog, en toch was er balans. Ik kon bijna niet geloven dat ik zo’n mooi (Rembrandt!) schilderij zag, daar – en nu keek ik ook anders naar de overige doeken. Die verbeelden geen leegte, zag ik nu, maar stilte. Geen zachtheid, maar evenwicht. Geen saaiheid, maar vrede, diepe vrede. Toen iemand me enkele weken later plompverloren vroeg wat geluk is, dacht ik aan Krishanu’s water-schilderij en wist ik het antwoord: geluk begint met harmonie, het gevoel dat alles op zijn plaats is, waarna je van daaruit wordt opgetild naar iets hogers, iets tintelends. In balans zijn én los van alles komen. Dat zag ik op Matthew Krishanu’s beste doeken.
Liefde.
Zoet
Maar toen ik foto’s van zijn werk aan anderen liet zien, waren de reacties lauw. Mooi ja. Best goed. Goh. Blijkbaar zijn lichtheid, balans, verstilling, liefde, moeilijk in de beeldende kunst te vangen. In de literatuur knettert de liefde overdadig van de pagina’s, in opera is ze bijna onontkoombaar, zo ongeveer de hele popmuziek gaat over liefde, verlangen, verlaten worden – maar in de hedendaagse beeldende kunst zie je haar weinig. Picasso? Gaat eerder over macht. Warhol? Idem. Koons en Cicciolina? Seks – en ook macht. Hoe zou dat komen? Hoe komt dat? Vinden we kunst over liefde al snel te zoet? Of kijken we over de echte liefde heen, omdat ze saaie, onopmerkelijke kunstwerken oplevert? Dát maakte me nieuwsgierig naar de Brusselse tentoonstelling over liefde: is kunst in staat, zeker in deze tijd, zo’n combinatie van balans en verheffing te tonen? Verlichting te brengen misschien wel, juist nu we die zo hard nodig hebben?
En inderdaad: Love is Louder is een uiterst sympathieke expositie, waar de goede bedoelingen vanaf spatten, en opent met een grote, enorm groene wandschildering van de Belgische kunstenaar Kasper Bosmans waarin hij de traditie van kersenboomgaarden die vaak worden gebruikt als romantische schuilplaats (gesymboliseerd door twee paar voeten die onder de bomen uitsteken) combineert met het verhaal van keizer Rudolf II die zich om zijn queer-achtergrond terugtrok in een Belvédère om zich volledig aan zijn eigen fascinaties te wijden. Hoe vrij kan de liefde nog zijn, vraagt Bosmans zich af, hoe zichtbaar.
Daarmee is de toon gezet. Love is Louder behandelt inderdaad elk aspect van de liefde tussen mensen dat je kunt bedenken. De tentoonstelling is opgebouwd uit drie delen: ‘Intimiteit & romantiek’, ‘Verwantschap & vriendschap’ en ‘Gemeenschap en solidariteit’ – langzaam trekt de liefde hier de wereld in, beginnend bij persoonlijke intimiteit en eindigend bij liefde die zich uit in engagement en maatschappelijke verbondenheid. Alleen: daarbij blijkt de liefde maar heel zelden onbekommerd beleefd te worden. Meteen in de eerste zaal zien we bijvoorbeeld twee stoffen roze figuren van Louise Bourgeois in een innige verstrengeling – maar ze bungelen aan een dunne draad, waardoor ze doen denken aan gehangenen. Tracey Emin toont een van haar vroege wandkleden, met daarop de tekst ‘I want an international lover that loves me more than the world’ – die er blijkbaar nog niet is. Liefde is vooral verlangen hier, twijfel en streven, maar nooit vindt ze vervulling. Het werk dat daar misschien nog het dichtste bij komt, is een schilderij van het Franse talent Nathanaëlle Herbelin: het toont de vriendinnen Claire en Cécile, samen op een groene bank. De ene vrouw zit rechtop, ogen gesloten, benen gekruist, de ander ligt met haar hoofd in haar schoot. Dat zou allemaal behoorlijk liefdevol en intiem kunnen zijn als de laatste vrouw niet naar de schilder had gekeken, en daarmee naar ons – wég intimiteit. Dat deed me beseffen dat kunst ook altijd gaat over kijken en bekeken worden: als geliefden op een kunstwerk echt helemaal in elkaar opgaan (neem de man en de vrouw op Gustav Klimts beroemde Kus) ga je er als toeschouwer óf automatisch van uit dat je in hun wereld niet bestaat, óf de kunstenaar manoeuvreert je in de positie van voyeur. Word je als toeschouwer wél erkend (een typisch trekje van het modernisme), doe je als het ware mee, dan is de intimiteit dus weg.
Schilderijen zijn het, waar de maker naar heeft gekeken zoals je zou willen dat een geliefde kijkt naar jou
Illusie
Misschien is dat een onverwachte reden waarom het verbeelden van liefde zo moeilijk is geworden: de twintigste-eeuwse kunst accepteerde niet langer dat kunstwerken zich louter als illusie presenteerden, als afzonderlijke werelden waarvan je als toeschouwer geen onderdeel uitmaakte. Als toeschouwer doe je altijd mee, declameerde Duchamp, declameerden de modernisten, en daarmee draaiden ze, ongetwijfeld niet expres, de kunst over intimiteit de nek om. Bij werken die geslaagde liefde tonen kun je geen toeschouwer gebruiken: als de geliefden volledig in elkaar opgaan, word je als toeschouwer genegeerd en ligt de kitsch-associatie zwaar op de loer. Is dat de reden dat er op Love is Louder geen onbekommerde, harmonieuze relatie te vinden is? Of heeft dat mede te maken met het feit dat geliefden zich liever terugtrekken uit de wereld, en de artistieke tijdgeest juist haar betrokkenheid, haar engagement met de wereld wil tonen? Niet voor niets duiken er, naarmate de liefde op Love is Louder steeds verder de maatschappij intrekt, steeds meer problemen op – de Aidscrisis, discriminatie, uitsluiting, sociale druk. En als daarbij niet de ontsnapping van het engagement wordt geboden, voel je je als toeschouwer al heel snel een voyeur, zoals bij de fascinerende film Romance van de Duitse Dara Friedman. Die toont een half uur lang zoenende stelletjes in een Romeins park, gefilmd zonder dat ze het wisten – wat maakt het uit, denk je, ze weten niet dat ze zijn vastgelegd, ze beseffen niet dat ik ze zie. Maar toch voelt de film heel ongemakkelijk, onethisch bijna – liefde, besef je, is ook het privilege om je terug te trekken. Om je samen in het tijd- en plaatsledige te wanen.
Lastig hoor, bij beeldende kunst.
Naief
Even dacht ik dat dát de reden is dat Love is Louder slechts beperkt werkt: omdat het verbeelden van liefde uit de aard van de zaak een paradox is. Maar toen ging ik na de tentoonstelling even naar Gladstone Gallery – nog zo’n plek waar je, zowaar, redelijk blindelings naartoe kunt. En jawel, ook daar hing, of het lot ermee speelde, het werk van een jonge schilder van wie ik nog nooit had gehoord. Ze heet Arisa Yoshioka, is deels Japans en deels Mongools, geboren in 2000. En het spatte ervan af – aanvankelijk dacht ik dat het talent was. Yoshioka’s doeken zijn bescheiden, intiem, op het naïeve af. Drie Mongoolse meisjes in traditionele kledij, zittend op een kar. Een stilleven met krant-bloemen-drank-en-masker dat zo van Toulouse-Lautrec zou kunnen komen. Een groepje potplanten op een tuintafeltje, van bovenaf gezien. Vogels, veel vogels. Misschien kwam het doordat ik extra ontvankelijk was voor het onderwerp, maar ineens schoot ik weer in een Krishanu-moment: ik besefte dat op Yoshioka’s schilderijen de vogels steeds de overgang symboliseren tussen droom, illusie en het echte leven. Dat zag je het best op het doek van een vrouw in bed: we zien haar hoofd, op een wit kussen, dat uitsteekt boven een geel-met-rode deken. Alles wijst erop dat ze slaapt, droomt, haar ogen zijn gesloten, haar mond hangt lichtjes open. Alleen: op de rand van de deken, vlak boven haar slapende gezicht, zit een pimpelmees met een takje bramen in zijn bek – hij presenteert de bramen aan het slapende hoofd. En dit gebeurde: ik voelde hoe al mijn modernistisch gevoede vezels zich tegen het doek verzetten, tegen de illusie, tegen de combinatie van droom, vogels en bramen – maar ik had geen weerstand. Het was zo mooi. En ineens wist ik hoe dat kwam. Bij Yoshioka zit de liefde niet in de voorstelling, niet in het onderwerp, maar in het schilderen zelf. In de manier waarop ze kijkt, in haar concentratie, in de spanning die ze oproept door sommige stukken heel gedetailleerd te schilderen en andere heel los, in de manier waarop ze laat zien hoe de mond van de slapende vrouw openhangt, dat je je door die open mond even afvraagt of ze nog leeft, door de werkelijkheid niet kleiner, maar groter te maken, door de manier waarop ze de pimpelmezen beschermend om haar laat draaien – bij Yoshioka zit, net als bij Krishanu, alle betrokkenheid, alle liefde, in haar aandacht voor het kunstwerk zelf. Schilderijen zijn het, waar de maker naar heeft gekeken zoals je zou willen dat een geliefde kijkt naar jou.