Column | Waarom Denemarken studenten in Afrika ronselt

In sommige Haagse kringen mag Denemarken vooral bekendstaan als het land waar die paar asielcentra die er nog zijn, bordjes bij de deur hebben met de tekst ‘Hier werken we aan uw terugkeer’. Maar diegenen met iets meer realiteitszin, en dus meer oog voor de complexiteit van het migratievraagstuk, is afgelopen weken iets anders opgevallen: Denemarken doet hard zijn best om studenten uit Afrika aan te trekken.

Ja, u leest het goed. Eind augustus ging minister van Buitenlandse Zaken en oud-premier Lars Løkke Rasmussen op reis naar Ghana. En terwijl minister Faber een plannetje uitbroedde om ook bij Nederlandse asielcentra botte bordjes op te hangen, beschreef een verslaggever van de krant Politiken die met Rasmussen meereisde dat er een flinke U-turn op til was in de Deense migratiepolitiek. Het land was afgelopen jaren te restrictief geweest, zei Rasmussen. Niet alleen kwamen er geen ongewenste buitenlanders meer. Maar zelfs diegenen die wèl gewenst waren, bleven weg. Dat kon toch niet de bedoeling zijn.

Deense bedrijven klaagden dat ze amper arbeidskrachten konden vinden. Zelfs voor hoogopgeleiden was het hondsmoeilijk geworden een visum te regelen. Daarom, zei Rasmussen, moet de stringente inperking van het aantal Engelstalige studieplekken voor studenten van buiten de EU – een maatregel die drie jaar geleden werd ingevoerd om kosten te besparen en het hoger onderwijs toegankelijker te maken voor Deense studenten – worden teruggedraaid. Zoals het nog altijd in het Deense belang was om de verzorgingsstaat minder genereus te maken voor niet-Denen, is het ook in het Deense belang om Afrikaanse studenten uit te nodigen om aan Deense universiteiten te komen studeren.

Waar de Denen over struikelen, is precies waar de Nederlandse migratie-expert Hein de Haas in zijn uitstekende boek Hoe migratie echt werkt voor waarschuwt: je kunt migratie keihard indammen, maar de prijs die je ervoor betaalt is dat je dan een deel van je welvaart inlevert. Als je dat offer niet wilt brengen, moet je slimmer te werk gaan. En zorgen dat je die mensen die je wilt hebben, en nodig hebt, wel binnenlaat.

In Denemarken was het zo erg dat er niet alleen geen studenten meer kwamen die later door konden stromen naar overheid of bedrijfsleven, maar dat ook Amerikaanse of Australische hoogleraren de grootste moeite hadden een verblijfsvergunning te krijgen. En àls ze een vergunning kregen, raakten ze die bij het minste of geringste kwijt. De Copenhagen Business School dreigde zo zijn hoge internationale ranking kwijt te raken. Denemarken werd, kortom, een beetje provinciaals. Met xenofobie kun je misschien verkiezingen winnen, maar voor de moderne kenniseconomie is het funest.

Denemarken is natuurlijk niet het enige land dat daarachter komt. Ook Hongarije heeft ontdekt dat je jezelf in de voet schiet als je alleen maar hekken aan de grens zet en buitenlandse bedrijven wegpest – en al helemaal in The age of depopulation, zoals Nicholas Eberstadt de mondiale bevolkingsafname in het laatste nummer van Foreign Affairs beschrijft. Daarom vliegt Boedapest jaarlijks vele duizenden Aziatische arbeidskrachten in en verleent het eveneens studiebeurzen aan Afrikaanse studenten – momenteel studeren er bijna drieduizend Afrikanen aan Hongaarse universiteiten. Maar de Hongaarse regering verzwijgt dit. Die praat niet over die afweging en blijft tekeergaan tegen vreemdelingen en ongeveer alles wat van buiten komt. Denemarken lijkt die fase juist een beetje achter zich te laten en voorzichtig het debat bij te sturen – zodat het niet meer alleen gaat over het stoppen van migratie, maar meer over het managen ervan.

Als men in Den Haag zonodig achter een Deens „voorbeeld” aan wil lopen, laat men dan eerlijk zijn en die U-turn ook even meenemen. Dank u.