‘De werkelijke discussie over asiel is een morele discussie”, twitterde wiskundige Jan van de Beek deze week. „Die discussie moet over zoveel mogelijk kenbare feiten gaan, dus geen kennis uitsluiten.” Hij heeft gelijk, maar van een morele discussie is het de afgelopen weken weer niet gekomen.
Van een relletje kwam het wel. Van de Beek, auteur van het pas verschenen Migratiemagneet Nederland, had in een Volkskrant-interview op 22 oktober de volgende „kenbare feiten” verkondigd: asielmigratie is duurder dan de progressieve goegemeente beweert, en zorgt ook voor meer problemen. Migratiewetenschappers Leo Lucassen en Hein de Haas trachtten in een opiniestuk Van de Beeks claims te weerleggen, maar een aantal van hun cijfers klopte niet – tot woede van Van de Beek, wiens reactie door de Volkskrant werd geweigerd.
Datachef van de Volkskrant Xander van Uffelen probeerde de discussie deze dinsdag te smoren door te stellen dat cijfers niet het eindpunt zijn. „We – wetenschappers, journalisten, rekenaars en schrijvers – zouden ernaar moeten streven om overeenstemming te hebben over de cijfers en de feiten. Welke politieke keuzes er vervolgens uit voortvloeien, is open voor debat.” Van Uffelen gaf hier, net als Van de Beek, blijk van een optimistisch debatbeeld: als de feiten op tafel liggen, kan het debat beginnen. Maar zo helder liggen de zaken niet. In werkelijkheid zijn de feiten onderdeel van het debat; sterker nog, de discussie komt vaak niet verder dan dat.
We lijken voor eeuwig vast te zitten in de gespreksvoorbereiding
Ik zie het publieke debat als opgebouwd uit drie lagen. De onderste laag is de vaststelling van de feiten. Aan deze laag gaat in bijvoorbeeld de VS veel tijd op, omdat een van de presidentskandidaten een voorliefde heeft voor leugens. Journalisten moeten er continu met de veegwagen achteraan om de leugens op te rapen en tegen het licht te houden: nee, Harris heeft geen AI gebruikt om haar rally’s groter te laten lijken, en nee, de verkiezingen in 2020 waren niet ‘gestolen’.
De tweede laag is de interpretatie van de feiten waarover overeenstemming is bereikt. Aan deze laag wordt het leeuwendeel van het Nederlandse debat besteed. Denk aan vragen als: is er een asielcrisis? Is er een mestcrisis? Is er genocide gaande in Gaza? Blijkt uit de cijfers dat asielzoekers vooral een (economische en maatschappelijke) last zijn?
De derde laag is de morele discussie. Idealiter heb je een gedeelde opvatting over de feiten en de interpretatie daarvan voor je toekomt aan de vraag: wat is het goede? In een morele discussie gaat het over vragen als: moeten wij mensen die geweld ontvluchten opnemen, ook als ze een last kunnen worden?
Het lijkt bijna onmogelijk om in die derde laag terecht te komen. Het debat over asiel blijft in de tweede steken: het gaat over hoeveel vluchtelingen er komen, hoe lang ze blijven, hoeveel ze kosten, wat ze bijdragen, maar niet over waarop ze recht zouden moeten hebben. En zo gaat het ook met andere debatten, bijvoorbeeld over klimaat: is Nederland ‘het beste jongetje van de klas’ of toch hekkensluiter? Voor hoeveel procent dragen onze inspanningen bij aan de totale CO2-reductie? We lijken voor eeuwig vast te zitten in de gespreksvoorbereiding.
De tweede laag is belangrijk, en vaak kost het tijd en moeite om tot een gedeelde interpretatie van de feiten te komen. Logisch dus dat dit veel ruimte in beslag neemt. Maar het gebrek aan moreel debat komt denk ik óók doordat het eng en ingewikkeld is om dat te voeren. Ethische argumenten kun je niet meten. Je hebt geen rugdekking van een of andere waarheid; je moet vanuit overtuiging redeneren. Daar komt nog bij dat we het de laatste decennia verleerd zijn om te debatteren over waarden, zoals politicoloog Tom van der Meer stelt in zijn boek Waardenloze Politiek. „Politiek werd management dat het gewoon een beetje beter wilde maken voor de mensen”, schrijft Van der Meer; dit leidde tot een „politiek die de waarde van waarden ontkent”.
Die waardenontkenning zien we in het asieldebat. Welke morele overtuiging hebben de voorstanders van een strenger asielbeleid? Geert Wilders is daarover tenminste duidelijk. Zijn overtuiging is ‘eigen volk eerst’: zolang Nederlanders geen huis hebben, is er geen plek voor vreemdelingen. Dit is een overzichtelijk moreel standpunt. Het betekent een afscheid van universele mensenrechten – iets waarover Wilders niet geheimzinnig doet. Dat geldt ook voor Jan van de Beek. „We moeten weg van het ‘mensenrechten garanderen voor iedereen’. Mensenrechten garanderen voor eigen Europese burgers is moeilijk genoeg”, twitterde hij begin dit jaar.
Maar hoe zit het met partijen als de VVD en NSC? Die bewijzen lippendienst aan universele mensenrechten – „echte vluchtelingen blijven welkom” – maar perken die rechten wel in. Dit past in een trend. Steeds meer opiniemakers en politici lijken de reikwijdte van onze solidariteit te willen verkleinen. Maar dat zeggen ze niet letterlijk: het geloof in universele mensenrechten is er bij iedereen zo ingeramd dat bijna niemand daar afstand van durft te nemen. Zo vindt de morele verschuiving in stilte plaats.
Daarom was dat Volkskrant-debatje een beetje deprimerend. Ja, het is belangrijk dat we het hebben over de juiste cijfers, en het is kwalijk als migratiewetenschappers die niet kennen. Maar ondertussen wachten we nog steeds op die morele discussie.