Column | Voorsprong

Ellen Deckwitz

Ik liep door Parijs met vriendin P. en op een zeker moment brak haar zonnebril doormidden. „Nou ja”, zei P., „dan halen we een nieuwe, snel, de zonnestralen zijn vandaag zo fel dat je er cd’s mee kan afspelen.”

Wij naar de dichtstbijzijnde souvernirwinkel (úren zoeken), waar ze de ene na de andere bril paste.

„Deze staat echt leuk”, mompelde ik, inmiddels wat verhongerd en gedehydrateerd, bij de vijfenveertigste.

Ze zag het prijskaartje, schrok en legde vlug een exemplaar van drie euro op de toonbank. Toen we ’s avonds de foto’s van die dag bekeken, schrok ze ervan hoe slecht hij haar stond.

„Ik lijk op John Lennon aan de prednison”, jammerde ze.

„Laten we deze bril morgen inruilen voor die leuke. Dan betaal je maar iets meer.”

„Ik moet niet een te dure zonnebril kopen”, zei ze. „Die raak ik altijd kwijt.”

De volgende dag zat ik dus naast prednison-John op het terras.

„Ooit durf ik een duurdere bril te kopen hoor”, zei ze.

Ik legde mijn hand op haar arm. Ze is altijd bang geweest voor dingen van waarde. Van haar kindertijd hield ze vooral het besef over dat ouders ieder moment konden verdwijnen. Lange tijd wilde ze zich daarom aan niets hechten, hoe minder je immers om iets of iemand gaf, hoe minder je het moest gaan missen als het verdween. Inmiddels durft ze met mensen wel weer een beetje de verbinding aan te gaan, maar dure zonnebrillen zijn nog echt een stap te ver.

Naast ons kwam een meisje van een jaar of negen zitten, samen met haar ouders. Als gezinnen op pad zijn, zijn ze meestal een beetje overprikkeld of zelfs chagrijnig, maar deze samenlevingshoeksteen was één berg vreugde. Ze dolden en grapten, legden een kaartje, vader en moeder gaven elkaar af en toe een kus en ten slotte aten ze met zijn drietjes een reuzensorbet op. De genegenheid spatte ervanaf, het leek haast alsof ze het erom deden.

P. werd een beetje pips.

„We kunnen ook naar een ander terras”, begon ik. „Daar zullen de omstandigheden aangenamer zijn.”

„Leuke, volwassen ouders geven je zo’n voorsprong”, barstte P. uit. Ze zette haar zonnebril af. Het was een lelijk ding, maar lelijk was veilig.

„Kinderen uit zulke gezinnen weten niet hoe rijk ze zijn”, zei ze.

„Ze zijn later wel veel meer geld aan zonnebrillen kwijt dan jij”, probeerde ik nog, maar P. zweeg. Het privilege naast ons schaterde verder, nam selfies, verzengde.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.