Mijn verjaardag was sober gevierd. We zijn gestopt met het uitwisselen van cadeaus, ook de dochters hadden er dit jaar weinig moeite in gestoken. Lucie van Roosmalen (8) was halverwege gestopt. Ik kreeg een tekening van mezelf zonder ogen. Leah van Roosmalen (6) had wel een slinger willen maken van meer dan vijftig papieren schakels, maar ze was moe geweest omdat ze vanaf half zes ’s morgens illegaal televisie had zitten kijken.
Pas toen ik een slagroomtaart voor mezelf besloot te kopen kwam de stemming erin.
’s Avonds gingen we uiteten in Amsterdam, waar ik via een connectie in de mediawereld toch nog een tafeltje had kunnen regelen in die hotspot waar ze allemaal hun verjaardagen vieren. Een jaar eerder waren we er ook geweest, het was toen goed verlopen, maar waarschijnlijk straalden we uit dat we er te veel zin in hadden.
De oudste twee hadden zichzelf en elkaar vlak voor vertrek onder gesmeerd met hun moeders make-up. Het zorgde niet per se voor een verjaardagsstemming.
„Wij ervaren druk”, zei Leah van Roosmalen. We keken elkaar verbaasd aan. Hoe komt ze bij zulk taalgebruik? Van school? Ik kan het me niet voorstellen. Waar kijkt ze eigenlijk naar op die vervloekte iPad?
Ze vielen bij binnenkomst meteen aan op het mandje met brood en het schaaltje roomboter. We sisten dat ze zich moesten gedragen. Dan gingen ze liever buitenspelen.
Prima, jasjes weer aan, ik bestelde de eerste fles. Na iedere slok kwam er een dochter melden dat een andere dochter in een liftkoker of van een trap was gevallen. De verwondingen vielen mee, maar ze mochten nu alleen nog maar in de gang bij de toiletten spelen, ik had gezien dat zich daar meer verveelde kinderen van hun leeftijd ophielden.
Een serveerster kwam zeggen dat ze een leuke kinderhoek hebben. Met kleurplaten en veel potloden.
Ik zag de andere mensen met kinderen ook worstelen, schuin voor ons zat een jong van een jaar of zeven omgedraaid in zijn stoel woedend naar me te kijken. Zijn vader instrueerde hem ‘normaal’ te gaan zitten, het jongetje deed het niet.
„Kijk dan hoe wanhopig”, lachte ik tegen Eva Hoeke.
We hadden verloren toen Leah van Roosmalen huilend kwam zeggen hoe het in de tekenhoek ging.
„Frida heeft mijn vlees op haar hoofd.”
Even later zag ik Frida van Roosmalen (2) inderdaad met een lamskotelet op haar hoofd door het restaurant wandelen.
„Lekker warm!”, zei ze.
Later deden ze een wedstrijd wie er van ijs het eerste een soep kon maken. Het lukte ons niet om ze te negeren, daarvoor liepen de onzinnige conflicten waarin ze met elkaar belandden te hoog op.
Ik ging betalen, sorry voor het papieren tafelkleed en de rest.
Geslagen verlieten we het restaurant.
„Nou denken ze zeker weer dat iedereen naar ze kijkt”, hoorde ik de oudste tegen haar zusters zeggen.
Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.
Een flankpartij die zich matigt wordt in Den Haag doorgaans beloond met regeringsverantwoordelijkheid. Het is geen liefdadigheid. De ervaring leert dat regeren zoveel aanpassing vereist dat zo’n partij vanzelf wegzakt: gun ze de macht en ze graven hun graf.
Geert Wilders is één van de weinige politici die deze valkuil altijd wist te ontlopen. Als gedoogpartner van Rutte I (2010-12) handhaafde hij zijn destructieve houding: het kabinet sneuvelde vroegtijdig. Toch leek hij vorig jaar alsnog tot matiging bereid: Geert Milders. Hij won de verkiezingen, en ondertekende in de formatie een ‘basislijn’ voor behoud van de democratische rechtsstaat.
Maar nu is daar de oude Wilders weer. Wilde tweets, wilde claims, woede op de burgemeester van Amsterdam: minder minder Milders.
Sinds midden vorige week zat hij duidelijk in een dipje. Toen Mark Rutte als nieuwe NAVO-baas zei Oekraïne te willen toelaten, reageerde hij donderdag: „No way”. Toen de NOS in de fout ging met een video over Hezbollah (en dit netjes rechtzette), meende hij zaterdag: „Herstel is mooi, opheffen is beter.” Later die dag beschuldigde hij „linkse oproerkraaiers en delen van de links-liberale elite in politiek en media” dat ze na 7 oktober 2023 „antisemitisme en de Jodenhaat direct [hebben] gevoed”.
En daags erna, zondag, kon ook coalitiegenoot Dilan Yesilgöz (VVD) de pot op. Zij maande minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) bij WNL tot spoed. „Een gotspe”, meende Wilders, voor een partij die „tien jaar verantwoordelijk was voor het falende asielbeleid”.
De zon, die volgens Wilders dankzij het kabinet weer ging schijnen, had blijkbaar een paar snipperdagen.
Afgelopen maandag, 7 oktober, verloor hij zijn zelfcontrole. Het was natuurlijk de vraag of uitgerekend die dag geschikt was voor pro-Palestijnse demonstraties, zoals een theologiestudente in NRC schreef. Maar het demonstratierecht is een fundament van de democratie, waar geen burgemeester omheen kan. In de hoofdstad liepen ’s middags confrontaties tussen pro-Palestijnse demonstranten en deelnemers aan de herdenking uit de hand.
Wilders dropte zijn bommetje: „Het land uit met dat tuig. En Halsema mag mee.”
Je kon denken dat het, alweer, consequentieloos spektakel was. Dit leek me in dit geval te simpel. Want wie hieraan geen betekenis hechtte, hecht er ook geen betekenis aan dat de grootste partij de ‘basislijn’ ter bescherming van de rechtstaat al binnen honderd dagen inruilt voor het omgekeerde: de autoritaire verleiding.
Inconsistentie (1)
Allerlei inconsistenties spelen hier doorheen. Zo draait het demonstratierecht uiteraard om de vrijheid van meningsuiting. Die is nooit onbeperkt, zoals Wilders door zijn veroordeling voor zijn minder Marokkanen-uitspraak heeft ervaren. Maar het punt is: juist hij heeft zich altijd tegen beperkingen verzet. Bijvoorbeeld: toen het Europees Hof van Justitie in 2018 een Oostenrijkse veroordeelde wegens belediging van de islam, eiste Wilders in het Vragenuurtje opheldering van de toenmalige minister van Justitie. Mensen, betoogde Wilders, moeten alles kunnen zeggen: „Ik wil geen Hof dat mij de mond snoert.”
Een eerste inconsistentie: als hij zelf spreekt, verzet hij zich tegen elke begrenzing, alles moet gezegd kunnen worden. Maar willen anderen zich uiten op een moment en locatie die hem tegenstaan, en er komen opstootjes, dan moet een burgemeester de demonstratie verbieden. En anders allemaal het land uit.
Bovendien eiste hij in 2018 óók dat het kabinet, in strijd met de scheiding der machten, afstand nam van het Europees Hof. Het liet – toen al – zien hoe weinig die latere basislijn voor hem betekent, waarin staat: „Men zal bijdragen aan (..) een positief bestuurlijk klimaat. De instituties die de rechtsstaat dragen zullen gerespecteerd en beschermd worden.”
Inconsistentie (2)
In een onthullend gesprek met de NOS liet hij zich dinsdag opnieuw gaan. U respecteert de ‘basislijn’ niet, constateerde de verslaggever. „Omdat ik geen enkel respect heb voor mevrouw Halsema!” En: „Een burgemeester die haatdemonstraties toestaat, twee keer per jaar (…), die verdient geen respect, die moet weg.”
Een tweede inconsistentie. In de praktijk wijst de gemeenteraad al jaren de burgemeester aan, waarna het kabinet – een formaliteit – de kroonbenoeming goedkeurt. En aan die kroonbenoeming, betoogde Kamervoorzitter Martin Bosma in 2018 namens de PVV, moet zo spoedig mogelijk een einde komen. Dat is een „feodaal iets, iets wat herinnert aan het verleden”, aldus Bosma toen.
Alleen: met het pleidooi voor Halsema’s ontslag, woensdag in de Kamer, bepleit de PVV nu in feite terugkeer naar de oude benoemingsprocedure, waarbij alleen het Rijk bepaalt welke burgemeester een gemeente krijgt. Een boeiende positie voor een partij die al jaren voor de gekozen burgemeester pleit.
Inconsistentie (3)
Verder blijft het bijzonder dat Wilders augustus 2022 een Hongaarse onderscheiding in ontvangst nam, toegewezen op aanbeveling van premier Viktor Orbán, wegens zijn „consistente steun aan Hongarije” en „verzet tegen illegale immigratie”. Het gebeurde een maand nadat Orbán de Joodse gemeenschap in zijn land schokte met een pleidooi tegen rassenvermenging. Een naaste adviseur, al twintig jaar werkzaam voor hem, trad af: Orbáns „pure nazi-tekst” herinnerde haar aan Goebbels. (Later nuanceerde ze haar kritiek.) De opperrabijn van Hongarije was ontzet. Het Internationale Auschwitz Comité legde een verband met „de donkere dagen van uitsluiting en vervolging”.
Een derde inconsistentie: zoveel zorgen over antisemitisme in Nederland, zo weinig over de steeds terugkerende kritiek van antisemitisme op Orbán.
Vorige week zondag liet Wilders zich, op bezoek in Italië, nog met Orbán en een rechts-radicale Italiaan op de foto zetten: „De patriotten van Europa worden sterker en sterker.” Interessant dat hij wél vaderlandsliefde in het buitenland ervoer, in het bijzijn van alleen buitenlandse collega’s.
Dat in deze coalitie meer autoritaire sentimenten leven, bleek uit Kamervragen van BBB inzake de NOS-berichtgeving over Hezbollah. Na Wilders – zie hierboven – begon BBB dinsdag in de zaak te poeren. Netjes verwees de fractie naar een website van het Rijk die vermeldt dat de overheid zich niet heeft te bemoeien met de inhoud van berichtgeving, tenzij de wet is overtreden.
Maar hoewel nergens uit de vragen aan minister Eppo Bruins (Media, NSC) bleek dat er een redelijk vermoeden van wetsovertreding is, zinspeelde BBB er niettemin op dat de overheid tegen mediafalen zou moeten opstaan: „Bent u bereid het Commissariaat voor de Media te verzoeken de verslaggeving van het NOS Journaal van de dood van Hassan Nasrallah te beoordelen en hierbij na te gaan of deze voldeed aan de hoogste journalistieke eisen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, ongebondenheid, pluriformiteit en objectiviteit die we van dit met belastinggeld gefinancierde nieuwsprogramma mogen verwachten?”
In de ‘basislijn’ waren „onafhankelijke instituties” zoals „de media” nog „van groot belang”. Hier werd juist gemorreld aan die onafhankelijkheid.
Praten
Zo werd het een week met een ongemakkelijke oogst. Kamerleden die het ontslag van een burgemeester eisten terwijl gemeenteraadsleden daarover gaan. Een Kamerlid dat de uitzetting van mensen eisten terwijl de rechter dat – eventueel – bepaalt. Een minister die door een bevriende coalitiepartij werd gevraagd, al dan niet geadviseerd door het Commissariaat van de Media, mediaberichtgeving te beoordelen. Terwijl bij die partij blijkbaar het inzicht ontbrak dat media dit zélf horen te organiseren – omdat anders het gevaar van overheidspropaganda levensgroot is.
Het is steeds hetzelfde: de hijgerigheid van de korte klap zonder oog voor de gevolgen.
Intussen wil het diezelfde coalitiepolitici maar niet lukken de belangrijkste opdracht van de kiezer – een strenger migratiebeleid – na honderd dagen op poten te zetten. Minister Faber praat veel maar brengt weinig. Het resultaat deze week is als volgt. Staatsnoodrecht: geen steun in de senaat. Ontmoedigingsborden asielzoekerscentra: Tweede Kamer tegen. Spreidingswet: eerst nog jaren handhaven, nu toch snel intrekken (maar wat dan?). Opt-out Europees asielstelsel: rechtse ministers uit andere EU-landen zien er niets in.
Puntje
En wat ontbreekt: kennis. In het recordjaar 2001 moest de rijksoverheid 83.000 asielzoekers opvangen (volgens het COA waren er mei dit jaar 69.000). Destijds werd het staatsnoodrecht niet ingeroepen. Er kwam geen spoedwet. Iedereen kan in de Justitiebegroting 2002 – september 2001 uitgebracht door minister Korthals (VVD) en staatssecretaris Kalsbeek (PvdA) – de toenmalige aanpak teruglezen.
De staat ging asielverzoeken sneller afhandelen zodat het eerder tot uitzettingen kwam, waarmee Nederland als eindstation voor mensensmokkelaars minder aantrekkelijk werd. Het vereiste geen krimp maar uitbreiding van de opvangcapaciteit: „Hiervoor wordt geïnvesteerd in de vestiging van een vierde aanmeldcentrum in Ter Apel.” Het resultaat, een jaar later, volgens het COA: „2002 markeert de omslag van een jarenlange toename van het aantal asielzoekers naar een sterke daling.”
Dus wat het kabinet nu doet – het tekort in de opvang handhaven, de Spreidingswet intrekken – is precies, zo leert het toenmalige succes, wat niet werkt. Misschien een puntje om, tussen de hijgerigheid door, even bij stil te staan.
In sommige Haagse kringen mag Denemarken vooral bekendstaan als het land waar die paar asielcentra die er nog zijn, bordjes bij de deur hebben met de tekst ‘Hier werken we aan uw terugkeer’. Maar diegenen met iets meer realiteitszin, en dus meer oog voor de complexiteit van het migratievraagstuk, is afgelopen weken iets anders opgevallen: Denemarken doet hard zijn best om studenten uit Afrika aan te trekken.
Ja, u leest het goed. Eind augustus ging minister van Buitenlandse Zaken en oud-premier Lars Løkke Rasmussen op reis naar Ghana. En terwijl minister Faber een plannetje uitbroedde om ook bij Nederlandse asielcentra botte bordjes op te hangen, beschreef een verslaggever van de krant Politiken die met Rasmussen meereisde dat er een flinke U-turn op til was in de Deense migratiepolitiek. Het land was afgelopen jaren te restrictief geweest, zei Rasmussen. Niet alleen kwamen er geen ongewenste buitenlanders meer. Maar zelfs diegenen die wèl gewenst waren, bleven weg. Dat kon toch niet de bedoeling zijn.
Deense bedrijven klaagden dat ze amper arbeidskrachten konden vinden. Zelfs voor hoogopgeleiden was het hondsmoeilijk geworden een visum te regelen. Daarom, zei Rasmussen, moet de stringente inperking van het aantal Engelstalige studieplekken voor studenten van buiten de EU – een maatregel die drie jaar geleden werd ingevoerd om kosten te besparen en het hoger onderwijs toegankelijker te maken voor Deense studenten – worden teruggedraaid. Zoals het nog altijd in het Deense belang was om de verzorgingsstaat minder genereus te maken voor niet-Denen, is het ook in het Deense belang om Afrikaanse studenten uit te nodigen om aan Deense universiteiten te komen studeren.
Waar de Denen over struikelen, is precies waar de Nederlandse migratie-expert Hein de Haas in zijn uitstekende boek Hoe migratie echt werkt voor waarschuwt: je kunt migratie keihard indammen, maar de prijs die je ervoor betaalt is dat je dan een deel van je welvaart inlevert. Als je dat offer niet wilt brengen, moet je slimmer te werk gaan. En zorgen dat je die mensen die je wilt hebben, en nodig hebt, wel binnenlaat.
In Denemarken was het zo erg dat er niet alleen geen studenten meer kwamen die later door konden stromen naar overheid of bedrijfsleven, maar dat ook Amerikaanse of Australische hoogleraren de grootste moeite hadden een verblijfsvergunning te krijgen. En àls ze een vergunning kregen, raakten ze die bij het minste of geringste kwijt. De Copenhagen Business School dreigde zo zijn hoge internationale ranking kwijt te raken. Denemarken werd, kortom, een beetje provinciaals. Met xenofobie kun je misschien verkiezingen winnen, maar voor de moderne kenniseconomie is het funest.
Denemarken is natuurlijk niet het enige land dat daarachter komt. Ook Hongarije heeft ontdekt dat je jezelf in de voet schiet als je alleen maar hekken aan de grens zet en buitenlandse bedrijven wegpest – en al helemaal in The age of depopulation, zoals Nicholas Eberstadt de mondiale bevolkingsafname in het laatste nummer van Foreign Affairsbeschrijft. Daarom vliegt Boedapest jaarlijks vele duizenden Aziatische arbeidskrachten in en verleent het eveneens studiebeurzen aan Afrikaanse studenten – momenteel studeren er bijna drieduizend Afrikanen aan Hongaarse universiteiten. Maar de Hongaarse regering verzwijgt dit. Die praat niet over die afweging en blijft tekeergaan tegen vreemdelingen en ongeveer alles wat van buiten komt. Denemarken lijkt die fase juist een beetje achter zich te laten en voorzichtig het debat bij te sturen – zodat het niet meer alleen gaat over het stoppen van migratie, maar meer over het managen ervan.
Als men in Den Haag zonodig achter een Deens „voorbeeld” aan wil lopen, laat men dan eerlijk zijn en die U-turn ook even meenemen. Dank u.
‘Het kan gek lopen.’ Het is een clichézinnetje, gebruikt om te reflecteren op onverwachte wendingen in het leven. ‘Mijn tante ging op vakantie naar Portugal, brak haar been, ontmoette iemand op de EHBO en nou ja, om een lang verhaal kort te maken: nu runt ze daar een camping voor dove kinderen. Het kan gek lopen.’
Ik heb het zinnetje de laatste tijd veel in mijn hoofd. Als historicus, en trouwens ook als mens, heb ik een fascinatie voor momenten dat de geschiedenis een onverwachte afslag nam. Wat was er met de antiglobaliseringsbeweging gebeurd als ‘9/11’ er niet voor had gezorgd dat het alleen nog over de war on terror ging? Wat had het voor het Midden-Oosten betekend als in 2000 niet George W. Bush, maar Al Gore de verkiezingen had gewonnen? Wie hierover nadenkt, realiseert zich dat de huidige situatie niet onvermijdelijk was.
In Nederland zien we ook zo’n onverwachte wending. De laatste jaren leek er iets te verschuiven in het publieke debat: er was steeds meer aandacht voor sociale ongelijkheid als bron van politieke onvrede. Het neoliberalisme werd doodverklaard door denkers als socioloog Gabriël van den Brink (Ruw ontwaken uit een neoliberale droom, 2020) en psycholoog Paul Verhaeghe (Onbehagen, 2023). In de Atlas voor afgehaakt Nederland (2021), veel aangehaald door politici en opiniemakers, beschreven Josse de Voogd en René Cuperus uitgebreid de kloof tussen maatschappelijke winnaars en verliezers. Het SCP stelde in het rapport Eigentijdse Ongelijkheid (2023) dat Nederland een klassensamenleving is. Documentaireseries als Schuldig (2016) en Klassen (2020) brachten sociale ongelijkheid in beeld. Er was veel aandacht voor zogeheten klassenmigranten, mensen als de Franse schrijver Édouard Louis en de Nederlandse Milio van de Kamp en Tim ’S Jongers: allen schreven zij boeken over opgroeien in armoede. Joris Luyendijk reisde bedrijven langs om ‘zevenvinkers’ van hun privilege te doordringen. Opiniemakers, niet alleen linkse, riepen op tot brede brugklassen, een hogere erfbelasting en betere voorzieningen in de regio.
De opmars van BBB, anderhalf jaar geleden nog maar, paste in deze trend: de partij vroeg aandacht voor de kloof tussen stad en platteland en tussen hoog- en laagopgeleiden. Het CDA zwenkte na het vertrek van eeuwige consultant Wopke Hoekstra naar links, en stelde begin 2023 in het plan Voor Heel Nederland: „Het neoliberale tijdperk van markt- en rendementsdenken is voorbij.” En als klap op de vuurpijl werd vorige zomer NSC opgericht, een partij die terug wilde naar een „sociale markteconomie”, en die het individu wilde inbakeren in de samenleving.
Kortom: er leek een meerderheid te zijn voor linkser sociaal-economisch beleid en het verkleinen van kansenongelijkheid. Het maakte de verkiezingscampagne zelfs een beetje saai. Lange tijd ging NSC in de peilingen aan kop (begin november overwoog nog een derde van de kiezers NSC te stemmen), en de andere partijen praatten Omtzigt gretig naar de mond. Een nieuwe consensus leek zich af te tekenen.
Maar toen werd het 17 november. Bij het SBS-verkiezingsdebat viel Wilders Timmermans aan op het eigen risico. Een vrouw in het publiek kon dat niet betalen, en Wilders sprong met veel bombarie voor haar in de bres. De dag erna peilde Maurice de Hond ineens 26 zetels voor de PVV, waarmee ze samen met de VVD op één stond. Deze opmars was daarna niet meer te stuiten.
Interessant is dat Wilders’ doorbraak kwam door een sociaal-economisch thema. Dat is ook logisch, want veel kiezers maakten zich druk om inflatie. Dat had Wilders al langer in de gaten: eerder pleitte hij al voor het afschaffen van de btw op boodschappen.
Maar sinds de start van het nieuwe kabinet, of eigenlijk al van de formatie, is het onderwerp ‘sociale ongelijkheid’ totaal verdwenen. Er is gewoon weer een enthousiaste vrije-marktdenker aangetreden als minister van Financiën, zoals Coen van de Ven laatst beschreef in De Groene Amsterdammer. Ondertussen wordt er bezuinigd op onderwijs, onder meer door een langstudeerboete in te voeren – wat met name ‘eerstegeneratiestudenten’ zal treffen. Boeken, theater en sport worden duurder, een maatregel die minder vermogenden harder raakt. Ook wordt er bezuinigd op openbaar vervoer en wil het kabinet de maatschappelijke diensttijd afschaffen.
Hier merkt de gemiddelde nieuwsvolger niks van, want in het publieke debat gaat het bijna alleen nog over de grenzen van de rechtsstaat. Mag een kabinet in niet-noodsituaties een noodwet invoeren? Mag een Kamerlid van een coalitiepartij een burgemeester het land uit wensen? Mag een minister dreigende taal uitslaan tegen potentiële tegenstanders van de noodwet? Reuze interessant, dit besnuffelen van de rechtsstaat, maar ook frivool tijdverdrijf in een land met werkelijke problemen.
En dan te bedenken dat het ergens anders over had kunnen gaan. Er had nu een kabinet kunnen zitten dat echt iets had willen doen voor de ‘afgehaakten’. Het had maar heel weinig gescheeld of niemand had het nu over de grenzen van de rechtsstaat hoeven hebben. En zo komt dat zinnetje dus in mijn hoofd.