Column | Verpaupering der wetgevende macht

Dat de verpaupering van de wetgevende macht in Nederland ooit zou worden belichaamd door minister David van Weel (Justitie, VVD), was tot vorige week onvoorstelbaar. Hij was afgelopen jaar een lichtpuntje in het kabinet. Anders dan veel collega’s binnen de (radicaal-)rechtse coalitie, besefte Van Weel dat de macht in Nederland niet uit de loop van een geweer komt maar dat recht en orde hier van oudsher een gedeeld belang zijn.

Vorige week bleek dat ook voor Van Weel het hemd nader dan de rok is. Met het reces in zicht werkte hij er aan mee dat een nieuwe wet, die hulp aan illegale vreemdelingen strafbaar stelt, met allerlei procedurele ongerijmdheden en verbale trucjes door de Tweede Kamer werd geloodst. Het leek hem amper te deren. De besluitvorming verdiende weliswaar geen „schoonheidsprijs”, maar het „resultaat telt”, zei Van Weel naderhand.

Het gaat me hier even niet om de alom bediscussieerde vraag of „onderduiken” (dixit PVV) een misdrijf is dat desnoods met een celstraf moet worden bestreden, ook al is dat zeker geen bijzaak. Hoofdzaak is het feit dat Van Weel op het kritieke moment in de Tweede Kamer zijn rug niet durfde te rechten of er met heldere compromissen op de proppen kwam, maar dat hij het parlement dubbelhartig naar de mond bleef praten om koste wat kost een meerderheid bij elkaar te sprokkelen. Aan een ordentelijk wetgevingsproces had hij kennelijk lak. Zo zei de minister voor de stemmingen eerst dat de wetstekst van weinig waarde was, omdat hij die wet wegens capaciteitsproblemen bij politie en justitie toch niet zou kunnen uitvoeren, en beloofde hij vervolgens ineens om het gewraakte wetsartikel tijdelijk in de ijskast te leggen zodat hij achteraf nog even de Raad van State om advies kon vragen.

Dat Van Weel zich hiertoe verlaagde – nota bene samen met een meerderheid van de Tweede Kamer – getuigt niet alleen van politiek opportunisme. Door bij de behandeling van een langjarige wetswijziging het wetgevingsproces ondergeschikt te maken aan een kortstondige electorale tactiek – de wet moest en zou voor de verkiezingen worden afgerond – heeft hij de scheiding der machten, die hoeksteen van ons bestel, een slechte dienst bewezen. In een parlementaire democratie zijn vorm en inhoud immers twee zijden van een en dezelfde medaille. Wie daar een „modderpoel” van maakt, zoals CU-fractievoorzitter Mirjam Bikker de werkwijze van de regeringscoalitie typeerde, draagt bij aan verdere verloedering van de rechtsstatelijke mores in Nederland, mede omdat het einde nog niet in zicht is.

Als de Raad van State zich laat lenen voor een achteraf-advies doet ze mee aan de ondermijning. Weigert dit college om de wetgeving met terugwerkende kracht wit te wassen, dan zal radicaal-rechts betogen dat dit ongekozen adviesorgaan moet worden opgeheven. In beide gevallen trekken de populisten, die de ‘trias politica’ niet erkennen omdat hét volk via dé leider met één stem spreekt, aan het langste eind. Zonder er zelf iets voor te hebben gedaan, heeft Wilders deze dubbele winst op een presenteerblaadje aangereikt gekregen.

Ooit leverde de VVD steevast vaklui voor Justitie die, ook als ze stonden voor pure law and order, steeds oog bleven houden voor het noodzakelijke evenwicht tussen doel en middel. Minister Carel Polak (1967-1971), die het uitgangspunt „democratie is niet voor bange mensen” muntte, was de eerste en beste liberaal in die reeks.

Als Van Weel niet op zijn schreden terugkeert, breekt de VVD met haar eigen traditie dat het doel niet alle middelen heiligt. Dat zou niet alleen de partij van Dilan Yesilgöz raken, maar heel Nederland.

Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.