Column | Uitgeschakeld

Ik keek met het halve dorp in Zaal Groos, het onofficiële gemeenschapshuis van Wormer. Nederland-Engeland was op een massaal drinken uitgelopen. Ik heb veel aan te merken gehad op mijn dorpsgenoten, maar drinken kunnen ze. Ik kon het tempo amper bijbenen en kon na afloop een rondje geven van al het bier waar ik nog niet aan was toegekomen.

Hans van de sponsorcommissie van de plaatselijke voetbalclub wilde nog wel in het café zijn, maar niets meer drinken omdat hij het een probleem vond om de volgende dag met een kegel bij mensen aan te bellen. Hij is deurwaarder, een beroep waar we verschillend tegenaan kijken. Hij houdt zich vast aan de Robin Hood-variant: geld terughalen dat iemand anders zich heeft toegeëigend. Er ontspon zich een discussie met een directeur van een installatiebedrijf, die een zekere faam in de regio heeft omdat hij altijd twee verschillende gymschoenen draagt, wat hem, volgens hemzelf, tot een uniek persoon maakt.

„Ik ben de enigste.”

Hij zei ook van plan te zijn om naar Griekenland te emigreren.

„Daar kijk je van op, hè?”

Helemaal niet, dacht ik.

In het geval van een deurwaarder belde hij direct zijn advocaat, en dat zou iedereen moeten doen.

Deurwaarder Hans: „Daarmee verpest je juist de boel, alsof je de jus van de aardappelen haalt.”

Ik heb veel aan te merken gehad op mijn dorpsgenoten, maar drinken kunnen ze

Ik was er ongewild een beetje bij gaan horen. De stam had ons officieel geaccepteerd, het maakte ze niets meer uit dat ik me niet kon vinden in hun doen en laten. En nu wilden ze andersom dat ik ze ook ging zeggen dat het allemaal wel meevalt met ze. Een voor een kwamen ze een complimentje halen.

De apothekersassistente bij wie ik ’s middags hooikoortsdruppels had gehaald, ging voor me staan en bleef maar herhalen dat ik haar waarschijnlijk niet herkende en dat dat kwam omdat ze in het oranje was.

Een man met een sik meldde zich, hij droeg een blouse met Delfts-blauwe print. Ik begon al uit mezelf te zeggen dat hij vergeleken met alle anderen een lichtpunt was, hij keek me glazig aan. „Ik kom hier niet vandaan, ik slaap in het hotel, ik ken u van televisie.”

„Hem niet lastigvallen”, viel een dorpsgenoot me ongevraagd bij. „Hij woont hier!”

De nederlaag tegen de Engelsen was niet echt erg, want ingecalculeerd, wat pijn deed is dat ze ons een volgend samenzijn hebben afgepakt.

Het was zoals een dorpsgenoot het zei nadat hij me een klap op schouder wilde geven, maar jammerlijk miste: „Over een paar jaar, als er weer een toernooi is, hebben we het weer gezellig.”

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.