
We zaten aan de Seine, tegenover het gebouw waar Marie Antoinette werd opgesloten voordat haar hoofd werd afgehakt. Mijn vriendin Rachel stelde mijn partner Gianluca vragen over het werk waarvan hij elke avond thuiskomt wanneer ik in onze keuken achter de computer zit. Terwijl Gianluca vertelde over de meesterwerken die hij dagelijks in zijn handen heeft – van Caravaggio tot Basquiat – besefte ik tot mijn schande dat ik al jarenlang stukjes schrijf over ontmoetingen met bijzondere mensen, maar nooit een hele column wijdde aan hèm, het Italiaanse wonder met wie ik al twintig jaar samenleef. Dat betekent niet dat ik een slecht mens ben (zegt Esther Perel!!!): zo gaat dat in de liefde en het leven; uiteindelijk gaat alles wat bijzonder is normaal lijken, als je niet af en toe even uitzoomt en werkelijk kijkt.
Gianluca werd geboren als tweede kind van een Siciliaanse vader en een Calabrese moeder, in een buitenwijk van Milaan. Zijn vader was bouwvakker, zijn moeder maakte huizen schoon. Gianluca werd restaurateur van schilderijen en fresco’s. In kerken, paleizen en musea. Dat is hoe we elkaar ontmoetten, op mijn 21ste, in New York. Ik was daar voor een boek, hij was daar voor een portret van koningin Maria Francisca Isabel Josefa Antónia Gertrudes Rita Joana van Portugal.
De werken die hij restaureert zijn geen dode dingen, vertelde hij nu aan Rachel. Ze overleefden oorlogen, genocides en revoluties en ze leven nog steeds. Vrij letterlijk; ze werden gecreëerd met organische materialen – olie, linnen, natuurlijke pigmenten – die blijven reageren op de omgeving en de tijd. Hij loopt met name warm voor schilderijen die niet werden geschilderd in opdracht van rijke families of de kerk, maar om iets uit te drukken dat leefde in de kunstenaar zelf; schilderijen waarbij je in de verfstreken kunt herkennen hoe de maker puzzelde en zocht. Het schilderij dat Gianluca en zijn collega’s nu restaureren valt in die laatste categorie. Een begrafenis in Ornans, van de Franse schilder Gustave Courbet.
Courbet schilderde het voor de Parijse Salon van 1850-51. De andere schilders toonden historische veldslagen en Griekse goden, Courbet toonde bewoners uit zijn geboortedorp tijdens de begrafenis van zijn oom, op een doek van 3,15 bij 6,68 meter. Hij had er twee jaar lang aan geploeterd op het zoldertje van het huis van zijn vader. Voordat hij het eindresultaat naar Parijs stuurde, stelde hij het tentoon in Ornans zelf, zodat de doodnormale mensen op zijn schilderij zichzelf in godenformaat konden bewonderen. „In plaats van naar de goden”, zei Gianluca tegen Rachel, „keek Courbet naar de werkelijkheid.”
Het schilderij veroorzaakte een enorme rel in Parijs. Het was schandalig om iets wat zo normaal was zo groot te maken, vonden de critici. Maar, zoals dat gaat, op de lange termijn kreeg Courbet het laatste woord. De komende maanden schitteren ze allemaal in Musée d’Orsay: de dorpsbewoners van Ornans en een groep kunstrestaurateurs die hen in leven houdt, honderdvijfenzeventig jaar nadat Courbet hen ving. Mocht u er verzeild raken: die ene met het snorretje is de jongeman met wie ik al twintig jaar samen ouder word. Hij draagt de schoenen die we samen voor hem kochten in Rome. Om acht uur ’s ochtends heeft hij ons huisje verlaten, terwijl ik deed alsof ik nog sliep. Wees lief voor hem, als u hem tegenkomt.
