Vaak moet ik even mijn bovenbuurvrouw (91) helpen. Een potje bonen opendraaien. Een plant optillen zodat ze eronder kan stoffen. Iets op de computer opzoeken. Maar bellen doet ze zelf. Door de telefoon is ze zelfs op haar best. Toen haar verwarming het niet deed, belde ze een reparateur: „Mijn ketel doet het niet, kunt u iemand sturen?”
…
„Als je 91 bent, heb je geen warmte meer van jezelf.”
…
„Ja, klopt, ik ben al een paar keer jarig geweest.” Dezelfde dag stond een man met gereedschapskoffer op haar stoep.
Bellen doet ze al haar hele leven. Vanaf haar tiende hing er een bij ome Ko in de gang, net om de deur. Zo’n grote zwarte, met een draaischijf en een krulsnoer. Ome Ko gaf berichten door aan haar moeder. Hij woonde naast hen.
Later kreeg ze er zelf een. Toen ze een patatzaak runde, belde ze naar leveranciers. Dagdagelijks, zegt ze. Om aardappelen te bestellen. Later had ze een dierenwinkel. Dat was ook bellen, bellen, bellen. Tegenwoordig belt ze mobiel naar haar zus (89). „We zijn immers nog maar met z’n twee.”
Mij belt ze alleen als het nodig is. Dat hebben we afgesproken.
Nu komt het gekke. Jongeren typen als een razende berichtjes, ze racen over het internet. Maar bellen durven ze vaak niet. Meen je dat? M’n bovenbuurvrouw kijkt verbaasd als ik dat vertel.
Ik vraag rond op de Lijnbaan in Rotterdam. Bellen? Nee, dat vind ik eng hoor, vertelt een giechelend meisje van 16. „Ik ben bang iets verkeerd te zeggen.” Haar vriendin (17) knikt. „Een whatsapp- bericht kun je nog aanpassen.” Veel van hun vrienden bellen liever niet, vertellen ze. Een vriendin vraagt zelfs haar moeder voor haar te bellen als het écht moet.
De eigenaresse van een schoonheidssalon vertelt dat ze een stagiaire wegstuurde omdat die de telefoon niet opnam en de inkomende oproepen vervolgens wiste. Ze wilde niemand terugbellen.
Jongeren leggen de lat hoog, zegt Lindy Bremer. Ze geeft communicatie- en bel-angsttrainingen. Het plaatje moet perfect zijn. Net als op Instagram. Ze voelen zich constant beoordeeld. Direct contact is onvoorspelbaar en dus spannend. Straks weet ik een antwoord niet, hoort Bremer. En, zegt ze, bellen is ook minder nodig; vrijwel alles is online te boeken.
Ze vertelt jongeren hoe plezierig direct contact kan zijn. Het gaat dieper. En je hebt meteen antwoord. En dan is het gewoon vlieguren maken, zegt Bremer. „Begin met oma. Dan de tandarts. En pas daarna die sollicitatiebrief nabellen.”
Priiiing. Mijn bovenbuurvrouw. „Ben je thuis”, roept ze. „De thuiszorg is erg laat en mijn kousen knellen.”
Sheila Kamerman doet wekelijks ergens vanuit Nederland verslag.
Duitsland heeft na een korte maar ongekend heftige campagne gekozen. De rechtse CDU wint en de radicaal rechtse AfD verdubbelt. Vanuit Berlijn blikken we met onze correspondent Juliët Bogaert terug op een verkiezingsnacht waarbij Europa de adem inhield. Wat zijn de gevolgen van deze uitslag voor Duitsland en voor de rest van de wereld?
Gast: Juliët Boogaard
Presentatie: Bram Endedijk
Redactie: Henk Ruigrok van der Werven, Ilse Eshuis & Iris Verhulsdonk
Montage: Bas van Win
Coördinatie: Elze van Driel
Productie: Rhea Stroink
Heb je vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze redactie via [email protected].
Christian Lindner had zich de verkiezingsavond waarschijnlijk anders voorgesteld. Waar hij in november, bij het uiteenvallen van de coalitie, nog droomde van een opleving in de peilingen, werd de partijleider van de Vrije Democratische Partij (FDP) zondagavond hard met zijn neus op de feiten gedrukt. FDP komt met 4,3 procent van de stemmen tekort voor deelname aan de Bondsdag. De situatie doet denken aan 2013, toen de liberale partij op 0,2 procentpunt na de kiesdrempel niet haalde en daarom geen Bondsdagleden mocht leveren.
Bij de vorige verkiezingen in 2021 waren de kaarten heel anders geschud. Na een progressieve draai en een succesvolle campagne kreeg de liberale partij 12 procent van de stemmen in Duitsland. FDP scoorde goed onder jongeren: onder de Duitsers die voor het eerst hun stem uitbrachten, waren de Groenen (die in totaal 15 procent van de stemmen ontvingen) en FDP het meest populair. Omdat deze twee ‘kleine partijen’ zowel de sociaaldemocraten SPD (25,7 procent) als de christendemocraten CDU/CSU (24,1 procent) aan een meerderheidscoalitie konden helpen, konden zij de voorwaarden bepalen.
De onderhandelingen resulteerden uiteindelijk in een coalitie met de SPD, de ‘stoplichtcoalitie’ genoemd, vanwege de gele kleur die de FDP in Duitsland heeft, naast het rood van de sociaaldemocraten en het groen van de Groenen. Op 7 december 2021 zetten zij hun handtekeningen onder het coalitieakkoord ‘Meer vooruitgang wagen’, vol ambitieuze plannen om het land te vergroenen en te digitaliseren, de bureaucratie te verlagen en „innovatie en ondernemersgeest” te stimuleren. Een ander opvallend punt in het akkoord: „Duitsland [is] een migratieland ”, schreven de partijen. Ze wilden arbeidsmigratie makkelijker maken, net als een opleiding in Duitsland volgen.
Toch ging dat niet lang goed. Al snel na de verkiezingen ontstond er gerommel in stoplichtcoalitie. De ideologische verschillen tussen de partijen bleken al snel toch wel heel groot te zijn: hoewel ze elkaar vonden in het buitenlandbeleid, hadden ze andere opvattingen over financiën en sociale thema’s. Zo wilden de Groenen het minimumloon en belastingen verhogen, terwijl FDP het minimumloon geen taak voor de overheid vindt en de belastingen juist wilde verlagen. De SDP had daarin meer raakvlakken met de Groenen dan met de FDP. Eind vorig jaar kwam het tot een kookpunt. Lindner had de coalitie al eerder klemgezet om concessies af te dwingen, maar nu leken ze er echt niet meer uit te komen.
Schuldenrem
De coalitie kwam op 6 november ten val, toen bondskanselier Olaf Scholz zijn minister van Financiën ontsloeg, omdat de partijen het niet eens konden worden over de begroting van 2025. „Ik voel me gedwongen deze stap te zetten om schade aan ons land te voorkomen”, zei Scholz. „We hebben een regering nodig die in staat is om actie te ondernemen en die de kracht heeft om de noodzakelijke beslissingen voor ons land te nemen.” De FDP trok daarop haar ministers terug uit de regering, die daarmee haar meerderheid verloor.
FDP-leider Lindner tijdens een campagnebijeenkomst in het Oost-Duitse Potsdam. Foto Filip Singer / EPA
Lindner kroop meteen in de slachtofferrol en beschuldigde Scholz ervan zijn vertrek gepland te hebben. Maar al snel doken er interne documenten op die een ander verhaal vertelden. In een powerpointpresentatie genaamd ‘D-Day-scenario’s en maatregelen’ bleek de partij in acht slides het einde van de coalitie nauwkeurig gepland te hebben. Lindner wilde namelijk een eind aan de impopulaire regering maken.
Toen de liberalen vorig najaar in drie deelstaatverkiezingen de kiesdrempel niet haalden, vond Lindner dat er een koerswijziging moest komen. Door zich te distantiëren van de coalitie en zich vast te klampen aan klassiek liberale onderwerpen – de Schuldenbremse, de wettelijk vastgelegde eis dat het Duitse begrotingstekort maximaal 0,35 procent van het bbp mag zijn, en belastingverlagingen – hoopte Lindner de stemmers weer voor zich te winnen. Zelf opstappen leek hem alleen geen goed idee. De speech die hij op de dag van zijn ontslag gaf, bleek ook al eerder geschreven.
Negatief daglicht
Door de openbaring van de interne documenten pakte zijn plan alleen iets anders uit. Het gewiekste plan bracht zijn partij in een negatief daglicht, versterkt door het gebruik van de term ‘D-Day’, die gevoelig ligt in Duitsland. Ook intern ontstond een crisis: twee partijprominenten, onder wie de secretaris-generaal van de FDP, stapten eind november op. In de krappe drie maanden daarna slaagde de partij er niet in die klap te boven te komen.
De FDP, die in 1948 werd opgericht en sindsdien onderdeel uitmaakte van zes regeringen, staat erom bekend coalities te kunnen maken en te breken. Met het breken van de stoplichtcoalitie nam Lindner een grote gok, die hij verloor. Of hij aan het roer van de FDP kan blijven staan, is zeer de vraag. Toch hoeft dit niet het einde van de liberale partij te betekenen: na vier jaar afwezigheid in de Bondsdag kwam de FDP in 2017 weer terug met 10,6 procent van de stemmen.
Christian Lindner zal een eventuele terugkeer van de FDP in het parlement niet meer meemaken. De partijleider kondigde zondag, nog voor definitief bekend werd dat zijn partij de kiesdrempel niet had gehaald, zijn vertrek uit de politiek aan. De uitslag moest, zo hoopte Lindner, “een nieuw begin voor Duitsland” betekenen. “Dat is waar ik voor heb gevochten”, schreef hij op X.
„We zijn afgegaan als een gieter.” Niet vaak zal een minister zijn eigen afgang zo ruiterlijk en zo openlijk hebben toegegeven. Maar de zaterdag op 88-jarige leeftijd overleden Hans van den Broek (CDA), deed het in 1991 na afloop van een beraad in Brussel met zijn Europese collega-ministers van Buitenlandse Zaken. Daar had hij zojuist een ongekende vernedering ondergaan. Een ambitieus Nederlands ontwerp voor een andere bestuurlijke opzet van de toen nog maar uit twaalf landen bestaande Europese Unie was enkele uren daarvoor van tafel geveegd. Alleen België had roulerend EU-voorzitter Nederland gesteund. Het fiasco zou de geschiedenis ingaan als ‘Zwarte Maandag’.
Hans van den Broek, de op één na langstzittende Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken uit de geschiedenis, kon het echec persoonlijk niet eens zo worden aangerekend. Misschien juist daarom ook zijn frustratie. De voorbereidende werkzaamheden voor de ingrijpende wijziging van de Europese spelregels, bedoeld om de verdergaande integratie zoals de komst van de euro in de Europese besluitvormingsprocedures te vertalen, waren vooral gedaan door zijn staatssecretaris voor Europese Zaken Piet Dankert (PvdA) en de immer ‘meedenkende’ premier Ruud Lubbers (CDA).
Lees ook
Atlanticus gaat naar Europa
Balkan-crisis
Van den Broek zelf was in die tijd als lid van de ‘Europese trojka’ bijna dag en nacht bezig met de steeds heftiger burgeroorlog in Joegoslavië aan de oostgrens van Europa. Overigens moest Van den Broek ook in die Balkan-crisis ervaren dat het andere spelers dan hij waren die het spel bepaalden. Duitsland en Frankrijk zetten buiten het Europese driemanschap en dus de Nederlandse minister om hun eigen koers uit.
Zij hadden zich gestoord aan Van den Broeks weinig diplomatieke bejegening van de hoofdrolspelers in het Balkan-conflict: paardendieven en struikrovers. De irritatie bij Van den Broek over zijn plaats langs de zijlijn belastte de relatie met zijn Duitse collega ambtgenoot Hans-Dietrich Genscher.
Als minister in het eerste kabinet-Lubbers kreeg Van den Broek volop te maken met het beladen kruisrakettendebat
Aanvankelijk kreeg Van den Broek als minister in het eerste kabinet-Lubbers volop te maken met het beladen kruisrakettendebat. Volgens de op-en-top atlanticus („de buikspreker van Washington”, noemde de Belgische politicus Willy Claes hem eens) werd in deze zaak te veel buiten hem om en op basis van puur binnenlands politieke overwegingen geopereerd. Aan hem de taak de vaak onnavolgbare discussie met zijn talloze ‘oplossingsvarianten’ aan de buitenlandse collega’s uit te leggen. Hij deed het met zichtbare tegenzin.
Strijd met premier Lubbers
Van den Broek was een rechtlijnig denker en trouw uitvoerder van de Atlantische doctrine – samen te vatten met de woorden ‘we-volgen-de-Amerikanen’ – zoals deze in de Koude Oorlog door de ambtelijke top van Buitenlandse Zaken werd aangehangen. De razendsnelle en spectaculaire ineenstorting van de communistische regimes eind jaren tachtig in het Oostblok waren voor hem geen aanleiding om met de benen op tafel te filosoferen over de ‘nieuwe wereldorde’. De week na de val van de Berlijnse Muur in november 1989 pleitte Van den Broek in de ministerraad voor „constructieve waakzaamheid”. Hij zwoer bij ankers.
Zijn rechtlijnigheid speelde Van den Broek ook in 1986 parten bij het toekennen van de Erasmusprijs aan de Tsjechoslowaakse mensenrechtenactivist Václav Havel. Hij had grote moeite met de voordracht omdat hij vreesde dat het koningshuis in een politieke zaak zou worden betrokken. Prins Bernhard was regent van de stichting die de prijs uitreikte. Van Broek zag er persoonlijk op toe dat de danktoespraak van de latere president Havel niet te politiek-controversieel was.
Tegelijk voerde hij zijn strijd met premier Lubbers. Het zich niet gehoord voelen was een constante in de tien jaar durende carrière van Hans van den Broek die in 1982 als minister van Buitenlandse Zaken begon. Tot zijn ergernis, die hij niet verborg, zag hij dat Europese en buitenlandse politiek steeds meer chefsache werd. Zijn aanhoudende competentiegeschillen met Lubbers liepen zodanig hoog op dat Lubbers in 1992 zelfs heeft overwogen te stoppen als premier.
Lees ook
een interview uit 1995 over Bosnië en Europa
Palestijnse zaak
Er werd een andere oplossing gevonden: Van den Broek verliet in 1993 tussentijds het derde kabinet-Lubbers om zijn partijgenoot Frans Andriessen op te volgen als Europees commissaris. Daar kreeg hij met de portefeuille externe betrekkingen opnieuw veel te maken met de kolkende Balkan. „De man die als atlanticus naar Brussel kwam, propageerde daar met verve het belang van een eigenstandige plaats van de Europese Unie in de wereldorde”, schrijven Anjo Harryvan en Jan van der Harst in een in 2010 verschenen bundel over de Nederlandse eurocommissarissen. Dossiers waren in Brussel zijn houvast. „Anders dan zijn voorganger Andriessen waren brille en improvisatievermogen hem nu eenmaal niet gegeven”, aldus beide auteurs.
De jurist Hans van den Broek en oud-directeur bij Enka (onderdeel van Akzo) was als politicus niet voorbestemd voor het buitenland. Hij zat voor de Katholieke Volkspartij (KVP), een van de voorlopers van het CDA, in de gemeenteraad van Rheden en kwam in 1976 voor de partij in de Tweede Kamer. Daar legde de man die een blauwe maandag advocaat in Rotterdam was geweest zich toe op justitie-aangelegenheden. De KVP-top was over Van den Broek getipt door de invloedrijke oud-partijleider Norbert Schmelzer. Die had als commissaris bij Akzo Van den Broek meegemaakt toen deze als directiesecretaris betrokken was bij de onderhandelingen om in Ierland de door de IRA ontvoerde fabrieksdirecteur Tiede Herrema vrij te krijgen.
Van den Broek werd in 2005 benoemd als minister van staat. Net als andere politici die in hun actieve periode altijd pal achter Israël hadden gestaan, ging hij zich bekommeren om de Palestijnse zaak en liet hij zich kritisch uit over het „illegale nederzettingenbeleid” van Israël. „Het gaat om gerechtigheid”, zei hij in 2005 in een interview met het Reformatorisch Dagblad.