Column | Schoof als ‘burgemeester in oorlogstijd’?

Wie meedoet, probeert die erger te voorkomen? Of maakt zo iemand het ergere juist mogelijk? Sinds de Tweede Wereldoorlog staat het vraagstuk in Nederland bekend onder het kopje ‘burgemeester in oorlogstijd’: lokale bestuurders die aanbleven onder de Duitse bezettingsmacht, om te redden wat er te redden viel. Of: omdat hun plaats anders door een NSB-er zou worden ingenomen. We spreken over de verleden tijd.

Maar deze week is er een update: in De Groene Amsterdammer staat een psychologisch profiel van Dick Schoof, de man die zich inmiddels demissionair premier moet noemen: psychoanalyticus Arthur Eaton ‘legt Schoof op de divan’, alles figuurlijk gesproken, want Schoof is nooit bij Eaton in analyse geweest. Vandaar dat Eaton meteen ook een beroepsmatige kanttekening plaatst: ‘Als psychoanalyticus spreek en schrijf ik niet lichtvaardig over iemand op afstand, en ik stel al helemaal geen diagnoses.’ Zo hoort het ook. Maar, zegt Eaton, ik kijk wel naar de politieke verwikkelingen met een psychoanalytische blik, en dus vraagt hij zich over Schoof af: ‘Waarom heeft hij deze rol aanvaard? Welke innerlijke voorstelling van zichzelf – als redder, als bestuurder, als baken van orde – zat erachter (…) om premier te worden (…) van het meest rechtse kabinet sinds de Duitse bezetting’.

Dat zijn ferme streken, vooral die ‘Duitse bezetting’, en als je het zo formuleert leidt de vraag als vanzelf tot de ‘burgemeester-in-oorlogstijd’. Het dilemma is overigens reëel: ‘erger voorkomen’, ‘enige grip houden’, het zijn serieuze overwegingen.

Maar hoe verfoeilijk je het kabinet-Schoof ook kon vinden, was het oorlogstijd? Dat lijkt me een onderschatting van de oorlog. Wel mag je de vraag stellen, waarom een zeer ervaren bestuurder als Schoof, terzijde gestaan door een VVD-leider die de rechtsstatelijke beginselen van haar partij nauwelijks nog in haar vaandel voerde, de PVV aan regeringsmacht hielpen?

Eaton komt uiteindelijk bij Schoof uit op ‘plichtsbesef’, want, zoals het heet, ‘het land moet bestuurd’. Daarnaast denkt Eaton dat de gewezen topambtenaar en technocraat, die intensief had samengewerkt met kopstukken van verschillende partijen, voor zichzelf een rol zag weggelegd als ‘neutrale burgervader’. Achteraf kan je dat naïef noemen, Schoof was in naam premier van zijn kabinet, dat in feite door Wilders geleid werd. Het is tekenend dat premier Schoof ongeveer als laatste moest horen over de val van zijn kabinet.

Zowel Schoof als Yesilgöz zorgde ervoor dat de PVV een gewone regeringspartij kon worden, en daarmee gaven ze onrechtsstatelijke uitgangspunten een normaal, alledaags aanzien. Dat valt beiden te verwijten. Yesilgöz verbouwde daarnaast eigenhandig het profiel van de VVD: de partij die altijd ‘rechts van het midden’ stond, hield in haar wapenschild enkel nog het woordje ‘rechts’ fier overeind.

Maar het dilemma is met die aanklacht niet van de baan, want ‘voorkomen van het ergere’ is wel degelijk een legitiem, politiek doel. De Oostenrijkse sociaalwetenschapper Gerald Knaus staat ook wel bekend als de bedenker van de zogeheten ‘Turkije-deal’ uit 2015. Hij werd onlangs geïnterviewd door deze krant, en hij windt zich op over ‘het gebrek aan ernst’ waarmee Europese middenpartijen het onderwerp migratie behandelen.

Knaus: „De democratie en de rechtsstaat staan op het spel als ze dit overlaten aan radicaal-rechts.” Voor alle duidelijkheid: Knaus gelooft in een gezamenlijke, Europese aanpak van problemen rond migratie, waarbij de mensenrechten worden gerespecteerd. Wie geen Trump wil, zal zelf als middenpartij moeten handelen.

Ineens heet het dilemma niet meer ‘burgemeester in oorlogstijd’, maar is het een vraagstuk van nu, voor Europese politici uit het politieke midden. Die oorlogsdramatiek is niet nodig.

Stephan Sanders is essayist.