Column | ‘Rechters, wees eens wat strenger voor uzelf ’

De heftige ruk aan de noodklok door de Staatscommissie rechtsstaat vorige week kan niet zonder gevolgen blijven. Althans niet als je de burgers van die rechtsstaat serieus neemt. Ná de Toeslagenaffaire, na de Groningse aardbevingsdeceptie, na de Covid-grondrechtencrisis die velen de stuipen op het lijf joeg. Er liggen nu tien aanbevelingen, deels praktisch van aard, die het geloof van de burger in de rechtsstaat moeten herstellen. Zoals ‘vereenvoudig de regelingen voor bestaanszekerheid’, ‘investeer fors in rechtsbescherming’, ‘toets wetten en regels aan de grondwet’ en ‘geef rechtsbeginselen in vonnissen een belangrijker rol’. Meer macht voor de individuele rechter dus. Ook om naast de formele wet te kijken en de proportionaliteit, subsidiariteit en redelijkheid ervan mee te wegen. Zodat de individuele burger meer ‘op menselijke maat’ kan worden behandeld. Nu zien veel burgers in de overheid een bedreiging, een afstraffer, een strenge controleur. En in de toekenning van grondrechten op een uitkering, subsidie of toeslag een potentiële tijdbom of gifpil, die je leven kan verzieken.

Wat niet onopgemerkt mag blijven is dat de Staatscommissie ook stevige kritiek op de rechtspraak zelf heeft. Die bovendien nogal raak is, voor wie deze organisatie al een poosje volgt. Dan gaat het om thema’s die intern niet graag ter discussie worden gesteld – bestuurscultuur, transparantie en samenstelling. Maar die in een analyse over de oorzaken van de tamelijk scherpe vertrouwenscrisis overheid-burger kennelijk spontaan naar boven kwamen als ‘breed zorgpunt’. Een teken aan de wand. De rechtspraak is nodeloos kwetsbaar. En zou dit moeten kunnen oplossen. Ook omdat de kritiek bepaald niet nieuw is. Ook de rechtspraak heeft vertrouwen te herwinnen bij de burger.

De rechtspraak vertrouwt te veel op de eigen beroepscultuur en op informele afspraken

De analyse van de rechtspraak als organisatie door de Staatscommissie is vrij genadeloos. Kort samengevat komt dat neer op een gebrek aan slagkracht, zowel bij de gerechtsbesturen en bij het centrale bestuursorgaan, de Raad voor de Rechtspraak. Op de werkvloer gaat veel energie zitten in kritiek op de Raad, de eigen besturen, de vakoverleggen, de werkdruk – – het zorgt voor een „negatieve werkomgeving”. De structuur van de rechtspraak is nog steeds versnipperd, waar de burger „indirect nadeel van ondervindt”, zoals bleek in de Toeslagenaffaire. Het is een geheel van „relatief autonoom opererende gerechten”, die zich niet makkelijk laat ontwikkelen en zich traag aanpast aan nieuwe ontwikkelingen. Waar „stevige digitalisering nog niet op gang is gekomen”. Sterker, digitale oplossingen worden „onverantwoord terughoudend” toegepast, met achterstand bínnen de overheid tot gevolg. Innovaties komen wel voor, maar zijn lokaal beperkt en maar zelden „schaalbaar”. De Staatscommissie constateert al met al een te lage besluitkracht, een te laag organiserend vermogen en een gebrekkig vermogen om ‘evidence-based’ te werken. Soms doen rechters een „oneigenlijk beroep” op hun onafhankelijkheid en werpen zo een „schil op tegen professionalisering, afstemming en niet-vrijblijvend landelijk overleg”.

De rechtspraak vertrouwt te veel op de eigen beroepscultuur en laat te veel over aan informele afspraken. Overigens net als het parlement, waar ze niet toekomen aan onderlinge disciplinering, transparantie van giften of sluitende registratie van lobbyisten. De Hoge Raad zit na jaren steggelen nog altijd met benoemingsprocedures waarop partijpolitieke beïnvloeding mogelijk is. De rechtspraak is slordig met de registratie van de eigen nevenfuncties, de controle erop en de handhaving. Er ontbreekt een wettelijke regeling voor de openbaarheid van financiële belangen van rechters. Die is nodig, vindt de Staatscommissie.

En wat zijn eigenlijk die regels voor nevenfuncties van rechters? De burger kan er nu niets over vinden. Ook achterstallig: een wettelijk verbod voor rechters in vertegenwoordigende organen – rechterlijke macht moet iedere ándere macht voor het rechterlijk individu dus uitsluiten. Rechter-plaatsvervangers moeten strikter worden geselecteerd: advocaten dienen er voortaan vanaf te zien. Wetenschappers en ambtenaren in die rol moeten vér blijven van rechtsconflicten die op hun terrein spelen. De integriteitssystemen die er zijn, zien er „op papier goed uit, maar de gebrekkige implementatie is een hardnekkig probleem”. Presidenten controleren niet genoeg, rechters halen hun schouders op. Tijd om de touwtjes dus strakker aan te trekken, véél transparanter te worden en strenger voor zichzelf. Dat vooral.

Folkert Jensma is juridisch redacteur en schrijft om de week op maandag.