De sit-in van premier Dick Schoof in het Torentje heeft veel weg van een revolutionaire daad. Het klinkt onwaarschijnlijk, maar ik zie Al Pacino die in de beroemde film Dog Day Afternoon (1975) weigert een bank te verlaten die hij samen met een vriend probeerde te beroven. Ga maar na: zowel Schoof als Pacino tonen zich onverzettelijk jegens een overmacht aan ambtenaren.
Die laatsten teisteren de premier. Als hij zijn bezetting doorzet, hangt hem een dwangsom van 100.000 euro per week boven het hoofd. Het probleem is de brandonveiligheid van het Binnenhof dat om die reden van de gemeente Den Haag moet worden gerenoveerd.
Toch blijft Schoof zitten. Dat is interessant. Toen hij voor het eerst voor de camera’s verscheen was hij niet de gelikte politicus. Hij was nerveus, toonde zich onwennig in de schijnwerpers. En ja, inmiddels bedeelt de gangbare opvatting hem de rol toe van marionet aan de touwtjes van Geert Wilders. Maar dat baardje gaf hem iets van dwarsligger. Ook hoe hij uit z’n ogen keek, zijn kin vooruit en bewust opgericht — het kan zijn dat we te maken hebben met een rebel in de dop.
Keerzijde: zijn verzet is misleidend, een kwestie van een rat in de val, wat inderdaad iets zegt over zijn rol als premier in het huidige kabinet. Ook is er de praktische kant: verhuizen zit er niet in, simpelweg omdat ict-systemen met staatsgeheimen niet zomaar elders kunnen worden geïnstalleerd.
Dat zal allemaal wel, maar denk even mee. Revolutionaire figuren worden zelden geboren; vaker zijn ze het product van een restrictieve omgeving. Je kan zeggen dat ze opstandig worden gemaakt zodat ze uiteindelijk geen andere keuze hebben dan de touwtjes door te knippen. Zo ook Sonny in Sidney Lumets Dog Day Afternoon, die op een snikhete dag in augustus ’72 de First Brooklyn Savings Bank binnenstapt samen met Sal (John Cazale) om de boel te beroven.
Het loopt héél anders af. Voor Sonny het weet is hij de rebel tegen wil en dank, belichaming van de cultuuroorlog die het land tot op het bot verdeelt. Bij de bank verzamelen zich een leger agenten en een woedende menigte die genoeg heeft van een overheid die protesten met harde hand neerslaat. Een jaar eerder was er het incident in de Attica State Prison waarin agenten 42 gevangenen neerschoten toen de hoofdzakelijk zwarte en latino ingezetenen in opstand kwamen.
Hier refereert Sonny naar als hij bezweet, overspannen en trillend vanwege de camera’s gericht op hem naar buiten komt om met de politie te onderhandelen. Als hij ziet hoeveel publiek hij heeft, pakt hij zijn kans en schreeuwt: „Attica! Attica!” Daarna gaat hij terug de bank in waar hij en Sal blijven zitten waar ze zitten.
Dan toont Sonny zich opeens politiek leider. Hij neemt verantwoordelijkheid. In de bank zorgt hij voor de gegijzelde werknemers. En voor Sonny’s echtgenoot, die zit te wachten op een geslachtsoperatie, wordt in zijn haastig opgeschreven testament geld opzij gezet.
Zijn verzet eindigt als hij gearresteerd wordt in de bus die hem en de gegijzelden naar de luchthaven brengt waar zogenaamd een vliegtuig klaar staat voor een vlucht naar het buitenland. Sal krijgt een politiekogel door het hoofd.
Lumets film, schoolvoorbeeld van verbeelding als sociaal engagement, toont de dunne scheidslijn tussen bestuurder en revolutionair. Met zijn sit-in op het Binnenhof laveert Schoof tussen die uitersten, die veel aan elkaar hebben, de eerste nog het meest aan de tweede. En de vraag: kan hij zijn mannetje staan? Tegen de ambtenaren? De poppenspelers? Zijn uitdaging weerklinkt in de woorden van de sergeant die Pacino buiten de bank met een megafoon toebijt: „Sonny! We got you by the balls!”
Gawie Keyser schrijft deze zomer een reeks columns over de relatie tussen werkelijkheid en verbeelding.