
Als kind al had ik een hekel aan het woord troost. Dat stond in achtjarigenjargon gelijk aan ‘troostprijs’ en als je íéts niet moest winnen was het dat. Beter roemloos verliezen dan met hangende schouders een doos goedkope viltstiften in ontvangst nemen omdat je kleurplaat nét niet mooi genoeg was. Getroost worden impliceerde dat je zielig was – en zielig wil niemand zijn.
Schoorvoetend bezocht ik zaterdag dan ook Het Vergeten Troostlied in Amsterdam-Noord, een muziektheatervoorstelling bij mij om de hoek, over oorlog en veerkracht. Door de jaren heen had ik de felgekleurde putdeksels in de buurt wel gezien, ter herinnering aan het geallieerde bombardement op de Fokkerfabriek. Er werd oorlogsmaterieel voor de Duitsers gemaakt, en dus was de plek doelwit voor Amerikaanse bommenwerpers. Maar pas nu, in muzikale optocht door de buurt, hoorde ik het precieze verhaal.
Het zicht was slecht, 17 juli 1943, de piloten waren onervaren en de fabriekshal ging schuil onder een nepwoonwijk. En dus misten alle bommen hun doel. 185 buurtbewoners kwamen om: bij de bakker, in de wachtkamer van de huisarts, thuis op de bank. „De verwoesting moet ontzettend zijn, hele straten liggen in puin”, schreef Anne Frank in haar dagboek. „Je hoort van kinderen die verloren in de smeulende ruïnes naar hun dode ouders zoeken. Rillingen krijg ik als ik nog aan het doffe, dreunende gerommel in de verte denk.”
Friendly fire was de conclusie. Alsof een luchtaanval óóit vriendelijk is voor de getroffenen. Gedood worden door je eigen kant: de ultieme troostprijs.
Oorlogsretoriek is bij uitstek geschikt om te verdraaien, te vergoelijken. Mislukt bombardement wordt vriendschappelijk vuur, aanval wordt verdediging. „Israël heeft het recht zich te verdedigen”, zei Von der Leyen dit weekend tegen Netanyahu. Maar de aanval op Iran voldeed niet aan die voorwaarden. Of zoals strafrechtonderzoeker Marieke de Hoon in NRC al zei: „Er zijn geen aanwijzingen dat Iran zijn raketten al klaar had staan om op Israël af te vuren of dat een aanval anderszins aanstaande was.”
Verhullende taal, twijfelachtige loyaliteit – waarop kan een mens nog vertrouwen in tijden van oorlog? Op pizza’s, zo blijkt. Een uur voordat de eerste Israëlische bommen vielen op Teheran, toonde de roemruchte Pentagon Pizza Index zich weer onfeilbaar. Die houdt in dat het aantal pizzabestellingen rond het Pentagon significant toeneemt als er militaire operaties op handen zijn. De theorie kwam op in 1991, bij Operation Desert Storm. Domino’s Pizza kon de bestellingen nauwelijks bijbenen, vlak voor het Amerikaanse offensief om Koeweit te bevrijden van Irak. In de nacht van 15 januari 1991 werden 101 pizza’s bij het Pentagon bezorgd, 55 bij het Witte Huis. Troostvoer voor militaire overwerkers,
Terug naar Noord. Vooral de verhalen van nieuwe buurtbewoners maakten de voorstelling indrukwekkend. Anastasia uit Oekraïne, die als fotografe nog vaak terugreist naar het front. Hakan, politiek vluchteling uit Turkije, die zijn depressie overwon door Nederlands te leren. Samen met de Oeigoerse operasopraan Augul en bas Ebrahim uit Iran zongen ze, ieder in hun eigen taal, woorden van troost.
Het publiek haakte aan en langzaam ontstond een steeds groter koor, tot we zelfs de meeuwen op de achtergrond wisten te overstemmen. Nog iets harder en we zouden ook de grootste bommenwerpers het zwijgen opleggen.
Opeens voelde troost niet zielig meer maar krachtig.
Gemma Venhuizen is biologieredacteur en doet elke woensdag ergens vanuit Nederland verslag.
