Column | Paraplu promoveert tot wolk

Parijs schudt haar veren onder de naweeën van de Olympische Spelen. Ze lijkt nog niet toe aan afscheid van de droom die begon met die magnifieke openingsceremonie aan de Seine, van Lady Gaga die ‘La vie en rose’ zong tot het slotakkoord met Céline Dion en halverwege de blote Dionysus aan het bacchanaal dat, je verzint het niet, door oververhitte christenfundi’s werd verward met het Laatste Avondmaal. Ik gedenk de turnster Simone Biles. Of ze won of niet maakte mij niet uit. Ik zag een kunstenaar die deed wat kunstenaars doen, ze veranderde de werkelijkheid voor wie haar expressie onderging.

Alsof Parijs niet aankan dat het voorbij is, hangen er aan gebouwen nog Olympische ringen en staan er in de métro nog rode kruizen door haltenamen waar allang weer wél gestopt wordt. De musea die olympisch gingen meedoen, zitten nu met het vermoeide thema ‘de sport in de kunst’. Orsay stommelt rond met de expositie ‘Sport et idéal’, modemuseum Palais Galliera zucht onder ‘La mode en mouvement’. Historisch rijkostuumpje hier, antiek tennisjurkje daar. Het schiet niet op.

Wat een verademing dat het Petit Palais de Salon des Refusés herdenkt, waarmee Manet en zijn makkers het in 1863 opnamen tegen hun uitsluiting door de gevestigde kunst. Dezelfde ruimte hangt nu van onder tot boven vol met street art. De nieuwe Monet kan ertussen zitten, zeg ik tegen mezelf, zoek hem. Maar nee. Vergeet hem! Normen zijn er niet voor kunst, ook Monet en Cézanne lieten zich niks gelegen liggen aan verwachtingen. Dat is soms onverteerbaar maar wel de kern.

Wolfgang Paalen: Nuage articulé (1937) in Centre Pompidou
Foto Joyce Roodnat

Ook Musée Pompidou heeft maling aan Spelen en sport. Gelukkig, al is het maar omdat ik er in de expositie ‘Surréalisme’ een paraplu ontmoet. Hij hangt in de lucht, hij is van spons en wellicht op weg om de hemel te zemen. Dit meesterstuk is van de Weense kunstenaar Wolfgang Paalen. Die voegde in 1937 de spons-paraplu toe aan de wereld en noemde hem ‘Nuage articulé’. Wat de paraplu promoveert van plu tot wolk, een ‘gearticuleerde wolk’ nog wel.

Sponzen zijn gaten en lucht. Maar eerst waren ze levende wezens, van de zeebodem geplukt door ademloze mensen. Nu is de raison d’être van een paraplu dat hij beschermt tegen de regen. Deze paraplu zou bij regen zwaar worden, zijn vorm verliezen, neerstorten als een verdronken vod. Maar als hij niet tegen regen kan, is hij dan wel een paraplu? Doet er niet toe, hij maakt mij gelukkig. Hij is een zuivere uiting van het surrealisme, de kunstrichting die je dwingt in wat je kent een ándere werkelijkheid te herkennen. Om vervolgens verbaasd te beseffen: zó had ik er nog nooit tegenaan gekeken, maar nu kan ik niet anders meer. En ik, die bekend ben met paraplu’s sinds ik op mijn zevende blij was met een roodgeruit kinder-exemplaar, bedenk voor het eerst hoe mooi een paraplu is, in action how like an angel (Hamlet zei het).