Column | Oud bureau, nieuw verhaal

We stonden op de zolder, waar de jongens slapen. Kaas (5) wees aan waar hij zijn secretaire wilde. „En dan komen hier alle laatjes”, zei hij, zichzelf verlustigend in het idee dat hij dan z’n ‘schatjes’ (prulletjes, geen mensen) zo kon verstoppen. Ezra (9) wilde onmiddellijk ook een secretaire, omdat Kaas hem „in alles na-aapt”.

Toen ik zei dat het in dit geval toch echt andersom was, begon Ezra een verhandeling dat hij toch al jaren een bureau had en zijn broertje dat daarom ook wilde, en dat het daarom echt na-apen van Kaas’ kant was wat hier gebeurde, maar dan „met een upgrade”.

„Maar jouw bureau is toch heel mooi”, sputterde ik tegen, terwijl ik er naar wees.

Het stond bij het raam, klein en lief en zeker 75 jaar oud. „Dat oude ding, ik háát het”, tierde hij, met een dwarsigheid die we de afgelopen maanden flink hadden zien uitbotten. „Hij wordt momenteel verdreven uit de magische kinderwereld”, zei een vrijeschoolvriendin laatst. Ik keek van zijn koppige frons naar het bureautje, streek over het blad en zag opeens de Rivierenbuurt, de lange Rooseveltlaan in perzikkleurig licht voor me.

Een vroege zomerochtend. Een muzikant met droevige, vaalblauwe ogen en ik liepen hand in hand richting huis, na een nacht in de stad. We hadden verkering, een even droevige onderneming, omdat ik liever naar bed wilde met zijn beste vriend. We woonden samen in één huis, dat was toevallig zo gegaan, maar hij lijmde zich ijverig aan me vast. Een paar weken later zou ik het uitmaken en zou hij iedere dag hardop bij de wasmachine staan huilen, waardoor ik na een poosje geen schone onderbroeken meer had.

Maar deze nacht was alles goed geweest. Hij was een geweldige danser, de dag zakte langzaam de straat in, we konden even slapen en daarna zou er nog veel meer tijd zijn.

Toen zag ik bij de vuilnisbakken het bureautje staan. Honingblond, met vier laatjes. Precies groot genoeg om in mijn eentje aan te schrijven, met een theekopje rechts naast mijn laptop en een klein asbakje links. Met die imitatie van een schrijver zou het schrijven beginnen, ik wist het zeker.

Ik begon aan een act van verrukking, met sprongetjes en kreetjes om de vondst. De muzikant stroopte zijn mouwen op en samen sleepten we het bureautje mee naar boven, bonkend door het trappenhuis, een boze buurvrouw in de hal, wij die ‘sssst’ tegen het bureautje sisten. Ik bleef het blad maar aaien, het hoorde toen al bij mij.

De jaren daarna sleepte ik het bureautje met me mee, van de Herengracht naar de Tweede Oosterparkstraat, naar Haarlem. Ik schreef er hoogzwanger aan, dronken, uitgelaten en woedend en moe. Ik stopte polaroidfoto’s en stiekeme sigaretten in de laatjes.

Tot Ezra het mocht hebben. Ik overwoog hem het verhaal van de Rivierenbuurt te vertellen, maar realiseerde me dat hij niet zou begrijpen wat ik bedoelde, omdat hij zijn eerste na-apersfase is ontstegen. Betovering zou snel weer volgen, maar dan een andere soort dan die van jonge kinderen. Over een paar jaar zou hij steeds meer verlangen naar grotere dingen: dansen, liefdesverdriet, een schrijver na-apen. Dan kwam het bureautje misschien weer in beeld.

„Twee secretaires dus”, zuchtte ik. Ik keek naar mijn bureautje. „Ik wil hem wel”, zei Kaas opeens. Ik keek op. Misschien kon ik hem, in makkelijke taal, deelgenoot van deze geschiedenis maken.

Kaas trok een laatje open. „Groot genoeg voor een scheetkussen”, zei hij.