Het kabinet-Schoof is het labielste kabinet sinds de Tweede Wereldoorlog. Zelfs het kabinet-Van Agt/Den Uyl, dat nog vóór de regeringsverklaring in de herfst van 1981 brak en ternauwernood kon worden gelijmd voordat het acht maanden later toch nog viel, was indertijd een toonbeeld van coherentie, vergeleken met de huidige ministerraad, die nu al drie maanden in een permanente staat van politieke schizofrenie verkeert. Vooral bewindslieden van PVV en BBB lijken van voren niet te weten dat ze van achteren leven. Minister Femke Wiersma (Landbouw, BBB), die geen flauw idee had of ze de stroomstotende ‘veeprikker’ al dan niet aan banden wil leggen, en staatssecretaris Chris Jansen (Infrastructuur en Waterstaat, PVV) , die vindt dat hij buiten kantooruren gewoon strafbare feiten mag propageren, getuigden recent van die gespletenheid.
De premier, die zich in een interview met het AD manmoedig opwierp als de baas die „bepaalt wat het kabinet doet, en niemand anders”, is niet in staat de meute te stabiliseren. Hoewel decennialang gepokt en gemazeld in de bureaucratische kaste heeft hij als 67-jarige nog steeds geen politiek gevoel in zijn vingertoppen. Met wapperende handen accentueert Schoof dat zijn kabinet meer lijkt op een Potemkin-dorp, waar de façades reeds tijdens de bouw zijn gaan scheuren, dan als het Huis van Thorbecke, waar de regering met één mond spreekt.
De kans dat dit tij nog keert, is gering. Alleen al omdat de PVV geen belang heeft bij „vrolijk doorgaan”, zoals feitelijk regeringsleider Geert Wilders het begrip bestuurlijke stabiliteit dinsdag definieerde. Verelendung is zijn dagelijks brood.
Of de regeringscoalitie deze herfst al uit elkaar klapt op de PVV-eis dat er buiten het parlement om een asielnoodwet moet worden uitgevaardigd, of dat ze toch maar doormoddert totdat volgend jaar aan het licht komt dat de VVD het Potemkin-dorp niet langer wil betalen, het vooruitzicht dat Nederland louter met zichzelf in de clinch blijft liggen, terwijl er in Europa en het Midden-Oosten oorlogen woeden, noopt de bestuursverantwoordelijke en democratische oppositie nu reeds tot vooruitdenken. Hoe kan de oppositie zich voorbereiden op de post-Schooftijd?
Afgaande op de peilingen niet veel. Meer dan 50 tot 60 zetels voor GroenLinks/PvdA, CDA, D66, CU en Volt samen zitten er vooralsnog niet in. Volgens de laatste Peilingwijzer komen deze vijf op dit moment immers niet verder dan 32 à 38 procent van de stemmen.
De regeringscoalitie (recent gepeild op 44 tot 52 procent) heeft echter ook een probleem. De PVV mag weer de grootste partij worden, zonder de VVD blijft een potentieel kabinet-Wilders steken op 61 zetels voor PVV, BBB, FVD en SGP samen. Ook met Yesilgöz-liberalen ligt een meerderheid niet in het verschiet.
Deze optelsommen bieden de oppositie wel perspectief. Hoe de PVV in die minderheidspositie te houden?
Een cordon sanitaire, toch al niet populair in een land dat zich laat voorstaan op de mythe dat de politiek er nog steeds is gericht op pragmatische ‘samenwerking’ in verzuilde coalities, is sinds de oversteek van de VVD een gepasseerd station.Pro-democratische blokvorming is wel een begaanbare weg. Een stembusakkoord is een te zwaar middel. Een electorale alliantie, waarmee de democratische oppositie zich voor de verkiezingen verenigt rond een appèl van staatsrechtelijke én bestuurlijke zindelijkheid, is dat niet. Met zo’n ‘basislijn’ houden de partijen beleidsmatig hun handen vrij, maar beloven ze de burgers wel dat ze hoe dan ook niet in een rechtsstatelijk-smoezelige coalitie zullen stappen.
De oppositie hoeft niet te wachten tot het afscheid van Schoof, ze kan nu al haar prioriteiten herschikken. Het behoud van onze democratisch rechtsstatelijke orde is te belangrijk om niet tot hoofdpunt van de politieke strijd te maken.
Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.