Tien schilderijen laat John Madu zien en alle tien zijn ze onweerstaanbaar. Ga maar kijken, ze hangen in het Van Gogh Museum, samen zijn ze de tentoonstelling Van Gogh x John Madu: Paint Your Path. Warm en woest schildert hij, in de weer met de Van Goghs. Op een zelfportret installeert hij zich in Vincents beroemde Slaapkamer (1888) in Arles. Maar hij hing er gordijnen op en schoof het ledikant buiten zicht. De tafel onder het raam verplaatste hij naar voren en hij zette er een opwind-aapje op, naast het bord met citroenen en de glazen fles op van Van Goghs Karaf en schotel met citrusvruchten (1887). Van dat doek nam Madu ook het behangetje mee. Zichzelf beeldt hij af verdiept in een boek over Japanse prentkunst. Dat bracht hij mee, of vond hij het ergens op de grond? Zo betoverd als Madu door Van Gogh is, was Van Gogh dat door Japanse prentkunst.
John Madu, ‘Table no. 2 (Studio on University Road)’, 2025.
John Madu is Nigeriaan, zijn schilderijen zijn onmiskenbaar West-Afrikaans, maar zonder Vincent van Gogh hadden ze niet bestaan. Ze zwepen hem op, geven hem vleugels, ze zijn van hem.
Giftig
Ineens steekt de term culturele toe-eigening zijn giftige kop op. Ik wil die niet denken, te vaak zag ik kunstenaars ermee afgefakkeld worden, zelfs doden, met terugwerkende kracht. De term is een oordeel op zichzelf. Wie het zegt, heeft automatisch gelijk. Hij ontslaat van de plicht tot argumentatie en beperkt zich tot eenrichtingsverkeer. Ik zag Open Casket (2016) van Dayna Schutz. Vond het indrukwekkend. En voelde me betrapt, toen ik begreep dat doek en kunstenares heftig gecanceld waren. Als witte vrouw had ze haar afschuw van een racistische lynchpartij niet mogen schilderen.
Die insteek is me blijven verwarren. Ja, eens: verkrachting is een onderwerp dat je beter aan vrouwelijke kunstenaars over kunt laten. Alhoewel, ik ken films waarin mannelijke cineasten de horror van zulk geweld precies vastpinnen. Hable con ella van Pedro Almodóvar bijvoorbeeld, of Naked van Mike Leigh. En er zijn er meer. Die wil ik niet gecanceld hebben.
En dan, wat enerzijds opgaat, moet dat anderzijds ook doen. De Nederlandse Vincent van Gogh werd gekweld door armoede, psychische nood, alcoholverslaving en uitsluiting. John Madu is een gevierd kunstenaar van gerespecteerde achtergrond in Lagos. Wat voelt hij, wat begrijpt hij van Vincents lijden, zijn werk? Ik zou het niet weten, weinig, vermoed ik. Ik zie hoe hij Vincents schilderijen doorkruist op zoek naar zíjn Van Gogh. Hij voorziet ze onverschrokken van Nigeriaanse inbreng, voedt zich ermee als een vampier. Groot gelijk. Ik kan daar niet mee zitten. Ik laat mijn verbazing niet bederven en mijn genot ook niet.
Kunst is geen klankbord en het publiek is geen echoput. ‘Culturele toe-eigening’? Ik doe niet meer mee.
Tien schilderijen laat John Madu zien en alle tien zijn ze onweerstaanbaar. Ga maar kijken, ze hangen in het Van Gogh Museum, samen zijn ze de tentoonstelling Van Gogh x John Madu: Paint Your Path. Warm en woest schildert hij, in de weer met de Van Goghs. Op een zelfportret installeert hij zich in Vincents beroemde Slaapkamer (1888) in Arles. Maar hij hing er gordijnen op en schoof het ledikant buiten zicht. De tafel onder het raam verplaatste hij naar voren en hij zette er een opwind-aapje op, naast het bord met citroenen en de glazen fles op van Van Goghs Karaf en schotel met citrusvruchten (1887). Van dat doek nam Madu ook het behangetje mee. Zichzelf beeldt hij af verdiept in een boek over Japanse prentkunst. Dat bracht hij mee, of vond hij het ergens op de grond? Zo betoverd als Madu door Van Gogh is, was Van Gogh dat door Japanse prentkunst.
John Madu, ‘Table no. 2 (Studio on University Road)’, 2025.
John Madu is Nigeriaan, zijn schilderijen zijn onmiskenbaar West-Afrikaans, maar zonder Vincent van Gogh hadden ze niet bestaan. Ze zwepen hem op, geven hem vleugels, ze zijn van hem.
Giftig
Ineens steekt de term culturele toe-eigening zijn giftige kop op. Ik wil die niet denken, te vaak zag ik kunstenaars ermee afgefakkeld worden, zelfs doden, met terugwerkende kracht. De term is een oordeel op zichzelf. Wie het zegt, heeft automatisch gelijk. Hij ontslaat van de plicht tot argumentatie en beperkt zich tot eenrichtingsverkeer. Ik zag Open Casket (2016) van Dayna Schutz. Vond het indrukwekkend. En voelde me betrapt, toen ik begreep dat doek en kunstenares heftig gecanceld waren. Als witte vrouw had ze haar afschuw van een racistische lynchpartij niet mogen schilderen.
Die insteek is me blijven verwarren. Ja, eens: verkrachting is een onderwerp dat je beter aan vrouwelijke kunstenaars over kunt laten. Alhoewel, ik ken films waarin mannelijke cineasten de horror van zulk geweld precies vastpinnen. Hable con ella van Pedro Almodóvar bijvoorbeeld, of Naked van Mike Leigh. En er zijn er meer. Die wil ik niet gecanceld hebben.
En dan, wat enerzijds opgaat, moet dat anderzijds ook doen. De Nederlandse Vincent van Gogh werd gekweld door armoede, psychische nood, alcoholverslaving en uitsluiting. John Madu is een gevierd kunstenaar van gerespecteerde achtergrond in Lagos. Wat voelt hij, wat begrijpt hij van Vincents lijden, zijn werk? Ik zou het niet weten, weinig, vermoed ik. Ik zie hoe hij Vincents schilderijen doorkruist op zoek naar zíjn Van Gogh. Hij voorziet ze onverschrokken van Nigeriaanse inbreng, voedt zich ermee als een vampier. Groot gelijk. Ik kan daar niet mee zitten. Ik laat mijn verbazing niet bederven en mijn genot ook niet.
Kunst is geen klankbord en het publiek is geen echoput. ‘Culturele toe-eigening’? Ik doe niet meer mee.
Je boek naar Suriname brengen?!? Hoezo? Voor mij is het de vanzelfsprekende volgende stap op mijn pad. Sinds ik in gesprek met mijn stokoude grootmoeder ontdekte dat haar overgrootvader, Theodore Bray, slavenhouder was in Suriname, raakt de slavernijgeschiedenis mij persoonlijk. Mijn besef delen van de wond van dit verleden.
Ik ga dit doen.
zondag 1 juniBevalling
Ik zie de Surinamerivier vanaf mijn balkon. Bel met het thuisfront: mijn eerstgeborene vandaag 19 jaar. Ik voel me ver weg.
Nog niets van Marilva, na haar laatste bericht: „Ik lig hier en wacht op de komst van de baby.” Dan, na het ontbijt: „Ik was in het ziekenhuis hoor. Ik ben bevallen van een jongen. WELKOM IN SURINAME.”
Zij is essentieel geweest voor mijn onderzoek in het Evangelische Broederarchief. „Weet niet of ik naar je presentatie kan komen, de banken zijn hard.”
’s Avonds neemt Iraida me mee over de brug. Uitkijkend over haar stad proosten we, op de veranda van Peperpot. Hier vlakbij tekende Theodore de afbeelding op de cover van mijn boek. Nu ben ik aangekomen.
Maandag 2 juniPindasoep
Veel regen, maar minder drukkend dan verwacht. Iedereen is druk met de verkiezingen. Zal de uitslag geaccepteerd worden? Wat betekent de NDP-winst? Mijn app stroomt vol. Het radio-interview zo gaat niet door: presentator heeft een schorre keel. Ik begin te twijfelen, klopt mijn verhaal voor morgen wel in Surinaamse context? Ik neem de tijd het helemaal om te gooien. Tot slot brengt pindasoep bij Souposo de nodige versterking en rust.
Elena Beelaerts in Paramaribo.
Foto Ranu Abhelakh
Dinsdag 3 juniOntroerd
Donkerroze dragonfruit voor het ontbijt en watermeloen.
Om 8 uur op de nationale tv, Mmanten Taki. Eerst ongemak. We voeren een open gesprek over oude wonden. Hij zegt dat ik een taboe doorbreek, een oude wond. Gro Skin (kippenvel). Ik ontspan, een beetje.
Bij Apinthie TV staan de stoelen dicht bij elkaar, hier een intiemer gesprek met Iris Landveld en een stevige omhelzing na afloop.
In het hotel, tekst printen, rusten en natuurlijk: wat doe ik aan?
Zeven jaar geleden begon mijn onderzoek in Suriname in het Nationaal Archief, nu mag ik het resultaat daar brengen. Kevin Headley gevraagd als moderator voor vanavond – je weet nooit welke vragen je krijgt.
Iedereen zit. Gedoe met m’n bril, het geluid. Ik deel mijn bedenkingen over de lezing, dat ik mijn verhaal moest aanpassen zodra ik hier was: bijval in de zaal. Ik heb alles uitgeschreven. Het licht is onverbiddelijk. Ik zie iedereen, ben niet zo’n voorlezer en merk dat ik halverwege de wrede passages verstijf, sla er een paar over.
Schrijfster Cynthia McLeod kijkt me aan, ze geeft niet mee. Ik zie iemand op z’n telefoon. Raak ik de zaal kwijt?
„Ik ben blij je te voelen”, zegt Siegmien Staphorst, voorzitter van de Organisatie voor Gemeenschapswerk (NAKS), als ik haar het eerste boek geef. Ze omarmt me, ik voel zachtheid: „Je bent door zware wateren gegaan met je onderzoek, je worsteling, je loyaliteit aan je grootmoeder en hoe je dit brengt, je hebt me ontroerd.” Zij ontroert mij.
Beelaerts in gesprek.
Foto Ranu Abhelakh
Boekpresentatie in het Nationaal Archief Suriname op dinsdag 3 juni.
Foto Ranu Abhelakh
Woensdag 4 juniGelaatstrekken
Vlak voor mijn afspraak bij SRS-radio, tref ik daar Jacqueline op de parking om haar boeken van De Kom en Stedman te geven, van Buku voor Bakkie. In de schaduw staan we even. „Voel je de emotie in de zaal?”, fluisterde ze gisteravond tegen haar buurman: „Ze heeft het niet door. Dit is een doorbraak, dit is wat we nodig hebben.” We vechten tegen wat tranen en ze roept na: „Doe jij je ding.”
Door naar de Kwattaschool, 14- tot 17-jarigen vertel ik over mijn voorvader en we kijken samen naar zijn tekeningen. Ontwijkende blikken tot ik over mijn dyslexie begin. De meisjes ontdooien het eerst.
Heerlijke pitjel, een bara en bami op de markt. Niet eén persoon hier heeft vergelijkbare gelaatstrekken, niemand is de minderheid.
Donderdag 5 juniPlantagehouder
Alwin uit ons koor is dood. We zongen pas nog aan zijn ziekenhuisbed.
„Waarom zeg je plantagehouder en niet slavenhouder, dat is hij toch?”, vraagt Biemla bij ABC-radio. „Vind je het moeilijk om erover te praten?”
Direct daarna een lezing houden in de Anton de Kom Bibliotheek. Ik spreek nu van bulletpoints. Nu ik niet voorlees heb ik meer contact. Hier op de universiteit gaan we dieper op de feiten in, maar ik krijg het meest waardering voor de eerlijkheid over mijn ongemak.
In Tori Oso vanavond kreeg ik kort de vloer bij de boekpresentaties van Chris Polanen en Julien Ignacio. Er ontstaat een fijn en licht ontsporend gesprek over Surinaamse mannen en kwetsbaarheid onder de balken van het verhalenhuis. „Hoe is het nu”, vragen ze, „na het interview van vanochtend?” Prima. In het archief trok ik me een terughoudendheid in de zaal persoonlijk aan, als een afwijzing. Onterecht zie ik nu. We zijn de smalltalk voorbij.
Signeren na de boekpresentatie.
Foto Ranu Abhelakh
Dinsdag 10 juniGeland
„Ach freule, wat ga jíj hier vertellen?” Met die twijfel kwam ik, altijd die zelftwijfel. „Hoe reageert je familie?” Daaromheen cirkelen de vragen. Is wat schuilt achter die vraag hier anders dan thuis?
„Je bent door wateren gegaan, zeggen we hier als je veel meemaakt”, zegt Iraida.
Ik zwem in een kreek, in blaka watra, en hoor live de geluiden die ik bij het schrijven op mijn koptelefoon had; overal groen. Ik voel een ontlading, een fundamenteel moment, mijn verhaal is hier geland, ik ben geland.
Later hoor ik: sommigen geloven dat het de voorouders zijn in ‘Para’. Ze zeggen: „Kom maar hier, mijn kind. Het is goed zo.”
Even stap ik uit de permanente dilemma’s die me heen en weer slingeren, bevrijdend.
woensdag 11 juniOvertroffen
Al mijn verwachtingen overtroffen. Uitgezwaaid met de woorden: „Je bent nog niet klaar hier.”
zondag 15 juniBevrijdend
Ketikoti-programma rondom Ach freule, moderator Jörgen Tjon A Fong, Wereldmuseum.
Het is een bijzondere middag met geweldige bijdragen. Een uitverkocht huis. Alles valt op zijn plek. Theodore Brays tekeningen staan centraal. Ik ervaar vandaag in Amsterdam wat ook in Suriname gebeurde: het is intiem. Het werkt bevrijdend om opnieuw écht te kijken naar de slavernijgeschiedenis, om lucht te geven aan de pijn die al zo lang onuitgesproken tussen ons ettert, ruimte te geven aan nieuwe perspectieven.
Bij de boekpresentatie in het Nationaal Archief Suriname.
Was de sfeer wel zo ontspannen in Antwerpen, op 13 februari 1920? Of was het verschil in opvattingen, dat later zo vervelend zou opspelen, toch al merkbaar? Het was hoe dan ook een interessante avond. Kunstenaar Theo van Doesburg was te gast bij de Belgische Kring Moderne Kunst met voorman Jozef Peeters, om een lezing te geven.
De Eerste Wereldoorlog lag achter ze en in zijn lezing, getiteld ‘Klassiek Barok Modern’, zei Van Doesburg dat het tijd werd voor de kunst om samen op te trekken, in een abstracte beeldtaal zonder landsgrenzen. Een collectieve stijl zou een schoonheidsverlangen „van alle volkeren” tot uitdrukking brengen. Mensen verenigen, via de kunst, dat was wat hij voor zich zag.
Van Doesburg was oprichter van De Stijl en in feite ook de pr-man ervan, met lezingen overal. In heel Europa broeide nieuwe kunst en doordat Nederland neutraal was gebleven in de Eerste Wereldoorlog, hadden kunstenaars daar in relatieve rust kunnen doorwerken aan hun ideeën. De Stijl is bekender dan de Belgische Kring Moderne Kunst maar de tentoonstelling Baanbrekers nu in Antwerpen licht niet alleen de geestverwantschap overtuigend uit, maar ook het kwalitatieve niveau over en weer.
Zelfs al zou de liefde tussen Peeters en Van Doesburg niet lang duren, de tentoonstelling brengt ze even innig samen
Zoals werk van Jos Léonard, die bij de lezing was en het helemaal met Van Doesburg eens was: ook hij wilde dat de bourgeois smaak werd verworpen door een internationale kunst. Léonards compositie van overlappende rechthoeken vormt in de expositie alvast een mooi paar met net zo’n abstractie van Vilmos Huszár, van De Stijl, ernaast.
Innig
Zo hangen meer verwanten in het prentenkabinet van het museum broederlijk (zusters waren er niet bij) zij aan zij. Zelfs al zou de liefde tussen met name Peeters en Van Doesburg niet heel lang duren, de tentoonstelling brengt ze weer even innig samen.
Het begint al met een vitrine met strak modern drukwerk. Het blad De Stijl, ontworpen door Van Doesburg, ligt naast periodiek Het Overzicht van Peeters en Michel Seuphor. Alles is zo rond 1920 gemaakt in strakke vormen en enkel zwart (De Stijl) of met net wat rood (Het Overzicht).
Dit soort vergelijkingen maken het een echte kijktentoonstelling, iets wat de makers zeker gewaardeerd zouden hebben. Kijken, daar ging het om. En nog iets: het implementeren van die ideeën in de gebouwde omgeving – kunst moest niet beperkt blijven tot tekenpapier, het moest de echte wereld in. Juist daar lag een bourgeois benauwenis die uitgebannen diende te worden.
Theo Van Doesburg, Café-restaurant l’Aubette, 1926-1927. Collectie Nieuwe Instituut
Hoe, dat tonen schaalmodellen en architectuurfoto’s in de expositie, die een samenwerking is met Het Nieuwe Instituut in Rotterdam, dat deze modellen en foto’s uitleende. Ook daarbij is Van Doesburg goed vertegenwoordigd, zoals met een maquette van de Parijse atelierwoning die hij ontwierp, een witte kubus met drie deuren, uiteraard rood-geel-blauw. En in 1924 kleurde hij interieurfoto’s van het Rietveld-Schröderhuis in. Het door Gerrit Rietveld ontworpen interieur gaf hij met gouacheverf rode gele en blauwe accenten zodat je ziet: inderdaad, een abstract kunstwerk waarin je kunt leven, wonderlijk.
Schilderijen, als oefeningen op het platte vlak, zie je in de tentoonstelling als het ware ruimtelijk worden, als architectuurontwerpen en meubelstukken. Een rechte stoel van Rietveld waarvan de houten zitting al pijn aan je ogen doet, staat naast een bijzettafeltje van de Belg Huib Hoste. Kunstig, maar het moderne servies zal toch soms van het puntige vlak af zijn gekukeld. Nog weer anders is de kast ernaast, van Eduard van Steenbergen. De deuromlijstingen hebben kleurige patronen, hartstikke abstracte kunst, maar zo bont, dat had nooit in een Schröderhuis of pand van Theo van Doesburg de deur door gemogen.
Geen wiskunde
En zo zie je, tussen de drie- en rechthoeken door, individuele stijlen. Geometrische kunst is geen wiskunde. Het volgt zelfbedachte wetten. Dat was vragen om discussie maar maakt de kunst veelzijdiger. Vooral als je op een gegeven moment een stilleven van Bart van der Leck ziet, toch de leukste van heel De Stijl, waar appels gestileerd boven een schaal zweven: bij hem zit er altijd een plezier in het werk dat je mist bij meer rigide kunstcollega’s. De fruitschaal hangt in de expositie tegenover een inkttekening van Edmond van Dooren uit 1919, Futurisme geheten. Tussen rechte lijnen, als van een moderne stad, golven details er weelderig alle kanten uit. Alsof deze kunstenaars dachten: zoek het maar uit met je dogmatische rechthoeken, wij trekken ons eigen pad.
Uiteindelijk deden ze dat natuurlijk allemaal. Van Doesburg zette zijn architectonische ambities door. Samen met Cornelis van Eesteren maakte hij voor de Universiteit van Amsterdam een ontwerp van kleurige rechthoeken tot over het plafond van de aula, iets wat hij in l’Aubette, een uitgaansgelegenheid in Straatsburg, verder zou uitwerken.
Dat alles zie je in de tentoonstelling, maar ook hoe met name Peeters en Van Doesburg op onoverkomelijke verschillen waren gestuit. Zo vond Van Doesburg Peeters’ glasschilderingen met cirkels en vele kleuren, ‘te expressionistisch’. Zelf had hij aan ingetogener glas-in-lood-ramen gewerkt – inclusief kleurloze ruitjes – en Peeters vond zijn aanpak juist inbreuk doen op de eigenschappen van kleur.
Het kon dus niet goed aflopen. Naast De Stijl had de Antwerpse kring van meet af aan een vrijer constructivisme met meer variatie gepredikt. Ja, er waren gedeelde ambities. Maar wie gevestigde ideeën uitdaagt, doet dat bij een collega vaak ook. Dus de relatie bekoelde. In 1922 ontwierp Peters een affiche dat het Tweede Kongres voor Moderne Kunst in Antwerpen aankondigt. De letters, hoewel constructivistisch bijna onleesbaar, melden dat Huszár en architect J.J.P. Oud er de Nederlandse gasten zijn – geen Van Doesburg.
Die liefde is voorbij. En dat geeft niet. Toen ze wel was opgevlamd, bestond een collectief schoonheidsverlangen dat hier in alle glorie te zien is.