Column | Om vergeving vragen is zoveel meer dan sorry zeggen

Stephan Sanders

Om vergiffenis vragen is zoveel meer dan verontschuldigingen aanbieden. De koning gebruikte het juiste woord op het juiste moment in zijn toespraak over het Nederlandse slavernijverleden. Verontschuldigingen zijn een goedmaak-cadeautje; de schuldbewuste gever koopt zijn slechte gedrag af en komt aanzetten met een vaste kamerplant, die de ontvanger voor een lastig dilemma plaatst: meteen op de composthoop, of toch, als teken van goede wil en wansmaak op de vensterbank. Daar staan die verontschuldigingen zich dan breed te maken.

Wie om vergiffenis vraagt, raakt aan een religieus register: een rechter oordeelt over mensen, maar God of een Godgelijk Wezen kan vergeving schenken. Op die vraag volgt dus nooit een direct antwoord, in de trant van: ‘Alrighty, nu een borrel’. De vergevingsvraag blijft even roerloos hangen, maakt dan een U-bocht en komt als een boemerang terug. De aanvrager voelt een stomp in eigen maag.

Sowieso had de hele ceremonie op 1 juli in het Amsterdamse Oosterpark een sterk religieus karakter. Het plengoffer van winti-priesteres Marian Markelo ging vooraf aan de koninklijke toespraak: inderdaad, om contact te maken met de voorouders die leefden in slavernij; om ze mee te laten luisteren en om instemming te vragen. Tussen haar rituele handelingen door sprak Markelo een gebed uit, dat ook alle snaren van het politieke raakte: via de voorouders werd gevraagd „het verleden van dit land toekomst te geven”.

Onder dankzegging aan de antislavernijstrijders van weleer kon Markelo smeken om „Nederland tot het beste land in Europa te maken, voor geel, wit en zwart”.

Het moet een lastig moment zijn geweest voor al die bewust atheïstische Nederlanders, die gisteren nog wensten dat alle religies subiet de wereld uit werden geholpen, te beginnen uit Nederland. Maar zonder dit winti-ritueel was de bijeenkomst in Amsterdam krachteloos geweest, omdat de doden uit de slavernij meegenomen moeten worden met de levenden.

Na de tv-uitzending ging ik de stad in, een speldje van het Kabra-masker op mijn revers, net als de koning. De bekenden die ik tegenkwam, allemaal Nederlanders, veel van Surinaamse of Caribische origine, wenste ik ‘Wan Swit’ Manspasi’, (een goede emancipatie-dag) alsof ik nooit anders had gedaan. Niet waar: in de loop van jaren heb ik van mijn Surinaamse man en van vrienden veel geleerd. Het leuke is dat veel van hen ook bijgespijkerd werden in Amsterdam. Voor buitenstaanders moet het eruitzien alsof wij allen in the know zijn, begiftigd met een speciaal soort kennis. Weet dit: sommige leraren lopen precies één les vooruit op hun leerlingen. Zo ook ik, en veel Keti Koti-vierders. Weet dit: werk in uitvoering, het is niet af, iedereen die wil kan instromen.

Stephan Sanders schrijft elke maandag op deze plek een column.